taling van zijne Epistola, en nog eens weer Driessen in de voorrede van een werk, dat tegen Herman Venema (II 1485) gericht was. Van beide zijden schreef men naar de wijze des tijds met felle en grove woorden, zonder natuurlijk de oplossing van het onoplosbare iets verder te brengen. Dat voor- en tegenstanders ‘van het punt waarover de twist was verwarde begrippen hadden’, geven wij Ypey en Dermout gaarne toe. Hunne schriften noemt Ypey elders
‘treurige gedenktekens van de donkerheid der tijden, waarin men zelfs het flauwe licht van Lampe niet verdragen kon’, waartegenover hij zijn eigen tijd prijst om zuiverder uitlegkunde.
Van Odé hebben wij nog een Commentarius de angelis, 1739, in-4o van 1000 bladzijden, waarin hij de magia daemoniaca verdedigt en betoogt, dat wij der daemonen handelingen niet kunnen begrijpen ‘quod non fiant secundum consuetas naturae leges’ (619).
Odé was 22 Juli 1748 nog getrouwd met Jacoba Adolphina Frisvogel, geb. 22 April 1686, eene bruid dus van 62 en een bruigom van 50 jaren, als wij geloof mogen slaan aan Schotel, die eene ‘familieaanteekening’ daarvan zag en noodig vindt er nog bij te voegen, dat dit huwelijk kinderloos bleef. Maar ook hier blijkt, dat wij van Odé's eigenlijk leven zeer onkundig zijn.
Zie: Ypey, Gesch. Kr. Kerk 18de eeuw VII, 275-279, X, 637 vlg.; Ypey en Dermout, Gesch. Ned. Herv. Kerk III, 207 vlg.; Schotel, Kerkelijk Dordrecht II, 299; Sepp, Johannes Stinstra I, 111 vlg.. II, 150; L. Knappert, Gesch. N.H.K. II, 23 vlg., 148; Bouman, Geld. Hoog. II, 197 vlg.
L. Knappert