[Mackay, Aeneas baron (2)]
MACKAY (Aeneas baron) (2), verdienstelijk staatsman, geb. te Nijmegen 29 Nov. 1838, overl. te 's Gravenhage 13 Nov. 1909; zoon van jhr. Mr. Johan François Hendrik Jacob Ernestus M. en jonkvr. Margaretha Clara Françoise van Lynden. Hij studeerde te Utrecht in de rechten en promoveerde in 1862 op een cissertatie De uitsluiting van geestelijken en bedienaren van den Godsdienst uit de Volksvertegenwoordiging volgens art. 91 der Grondwet. Na zich in zijn geboortestad als advocaat gevestigd te hebben, werd hij in 1865 substituutgriffier bij de arrondissem. rechtbank te Zutphen, in 68 substit. officier v. justitie bij die rechtbank en in 73 rechter aldaar. Deze betrekking bleef hij vervullen tot 20 Apr. 1888, toen hij benoemd werd tot minister van Binnenl. Zaken in het naar hem genoemde kabinet. Inmiddels was hij sedert 76 lid der Tweede Kamer Stat.-Gen. geweest, eerst voor Amersfoort (76-86), daarna voor Utrecht (86-88), terwijl hij in het zittingsjaar 84-85 voorzitter dier Kamer was.
Minister van Binnenl. Zaken was M. in het naar hem genoemde kabinet van April 1888 - Febr. 1890, terwijl hij van Febr. 90 - Aug. 91 met de portefeuille van Koloniën belast was. Het meest bekend is uit zijn meer dan driejarig ministerie wel geworden de wet op 't Lager Onderwijs van 1889, die voor 't eerst naast de openbare, ook de bijzondere school subsidieerde en aan de achterstelling van deze (in de schoolwetten van 1878 en 57), zoo al niet voor goed dan toch gedeeltelijk een einde maakte. In Aug. 91 trad het kabinet Mackay af, om opgevolgd te worden door 't ministerie Tienhoven (1891-94). In 1891 tot minister van Staat benoemd, werd M. van 1891-1901 andermaal tot lid der Tweede Kamer