[Lublink, Joannes]
LUBLINK (Joannes), doorgaans de Jonge bijgenaamd, was een verdienstelijk staatsburger uit het laatst der 18de en 't begin der 19de eeuw; geb. te Amsterdam 9 Febr. 1736, overl. te Utrecht 24 Nov. 1816. Zoon van een welgesteld koopman, werd hij zelf eveneens voor den handel opgeleid, doch maakte tevens volijverig gebruik van de destijds bestaande gelegenheden om in de wereld van letteren en kunst te worden ingewijd. Tal van vereenigingen en genootschappen telden hem onder hun medeleden en kunstbroeders. Evenmin als de letterkundige waren de wis- en natuurkundige studiën hem vreemd, terwijl hij van de muziek, teeken- en schilderkunst mede veel werk maakte. Vertrouwd met de meeste talen van Europa, bracht hij een menigte dicht- en prozawerken in het Nederlandsch over; wij noemen slechts zijn Fabelen en Zedekundige lessen van Gellert, zijn Nachtgedachten van Young en de Jaargetijden van Thomson, alle omstr. 1780 verschenen. De redacties der voornaamste tijdschriften van ons land beijverden zich Lublink de Jonge, als medewerker aan zich te verbinden. Met den bekenden Amsterdamschen boekverkooper-uitgever Pieter Meijer (IV 982) was hij zeer bevriend en door dezen genoot hij den omgang van Feitema, de van Winters (vader en zoon), Lucas Pater en andere letterkundigen.
Tot 1795 sleet Lublink een ambteloos leven, doch bij de staatsomwenteling van dat jaar zag hij zich door zijn medeburgers tot lid der Nationale Vergadering gekozen. Hij was daarin het hoofd der Commissie, benoemd tot overweging van het voorstel van den Representant Ploos van Amstel ter scheiding van Kerk en Staat; ook was hij de steller van het vermaarde Rapport (1 Juli 1795), dat deze afscheiding ten gevolge had. Tevens maakte hij zich verdienstelijk voor het Onderwijs, als lid van een door de Nationale Vergadering ingestelde Staatscommissie ter verbetering van het schoolwezen hier te lande. Met hem waren lid dier Commissie J.H. Floh (I 865), C. van Lennep (I 1263), G.C.C. Vatebender (IV 1361), G.J. van Rijswijk (IV 1192) e.a. Van het staatstooneel afgetreden, hervatte Lublink weder zijne letteroefeningen. Gedurende de laatste jaren van zijn werkzaam leven was hij blind; zijn echtgenoote, Cornelia Rijdenius, stelde toen zijn gedachten voor hem te boek. 80 jaren oud, overleed de waardige man te Utrecht en werd te Zeist begraven.
Behalve bovengenoemde vertalingen, schreef Lublink de Jonge er nog verscheiden andere. Bovendien oorspronkelijke werken, waarvan wij als de voornaamste noemen: De verscheidene lotgevallen der geleerdheid en wetenschappen, de aanleidingen tot den oorsprong, wasdom, bloei en het verval der geleerdheid, kunsten en wetenschappen (1774); Verhandelingen over het nuttig tijdsgebruik (1785); Redevoeringen over de blijmoedigheid, den ouderdom, de belooning der deugd enz. (alle in 1792). Met Lucretia van Merken (III 844) en haar echtgenoot