[Lissen, Armgert van]
LISSEN (Armgert van), op ruim zeventigjarigen leeftijd te Diepenveen gest. òf 15 Jan. 1467 òf meer waarschijnlijk 15 Jan. 1472. Zij was de dochter van een aanzienlijk, niet vermogend ridder; een nicht van Katharina en Griete van Naaldwijk en van Elizabeth van Heenvliet. Door zekeren Hendrik Maurik werd zij tot een devoot leven bekeerd. Met medewerking van Katharina van Naaldwijk, die in 1412 non te Diepenveen geworden was, verkreeg zij een plaats in hetzelfde klooster. Begin Sept. 1413 kwam zij daarheen over, tegelijk met genoemde Griete en Elizabeth, om Katharina's professie bij te wonen. Alle drie werden bij die gelegenheid opgenomen. Armgert van Lissen leerde zingen en lezen (d.i. gebeden en gewijde liederen half zeggende half zingende spreken) en was weldra ervaren in alwat het nonnenleven betrof. Toen de tijd harer inkleeding naderde, vreesde men dat zij om lichaamszwakte de kerkdiensten niet behoorlijk zou kunnen vervullen: zij werd dus geen koorzuster, gelijk zij gehoopt had, maar conversin en als zoodanig 14 Mei 1416 gekleed. Zonder tegenspraak aanvaardde zij die nederige betrekking, welke haar langzamerhand lief begon te worden. IJverig verrichtte zij de werkzaamheden er aan verbonden en volbracht zelfs meermalen in stilte datgene wat tot de taak van een ander behoorde (zie over dit ‘stelen van ootmoedige werken’: J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim, II - Utr. 1876 -, 285 volg.). Een tijdlang is zij ook kleederwaarster (vestiaria) geweest en had de zorg voor het linnen en de wol. Na 1462 - wanneer precies is onbekend - werd zij met twee medekloosterlingen ter reformatie uitgezonden naar het vrouwenconvent Anenburg in het tegenwoordige Hessen-Nassau. Zij betoonde zich daar
‘een spiegel en exempel aller deugden’, zoodat de zusters haar gaarne hadden willen houden. Doch zij was liever te Diepenveen, ‘haar moederschoot’; keerde, na in den vreemde de noodige hervormingen tot stand gebracht te hebben, hierheen terug en is