[Lesturgeon, Alexander Lodewijk]
LESTURGEON (Alexander Lodewijk), predikantletterkundige, geb. 16 Oct. 1815 te Venlo, waar zijn vader destijds genie-officier was, overl. 18 Juni 1878 te Zweelo. Na zijn opleiding te Koevorden en te Kampen te hebben ontvangen (in laatstgenoemde stad op het bekende instituut van J. van Wijk Roelandsz), studeerde hij te Deventer en te Groningen in letteren en theologie, werd in 1841 proponent, twee jaar later hulpprediker en het volgend jaar predikant te Oosterhesselen (Drente), welke standplaats hij in 1854 met het naburige Vledder verwisselde, gelijk hij deze plaats in 1864 voor Zweelo verliet.
Schoon als dorpspredikant bij zijn tijdgenooten hoog aangeschreven, is Lesturgeon toch meest als letterkundige bekend. Reeds als student had hij met zijn vrienden R. Bennink Janssonius en W. Hecker een bundel gedichten het licht doen zien onder den titel Dichterlijk Mengelwerk (1836), dat in later jaren door de auteurs zelven ‘ondichterlijk bengelwerk’ werd genoemd. Andere bundels volgden, als Rietscheutgalmen (1838), Wel en wee, Zangen der liefde (1839), Verstrooilingen (1844) en Lief en leed (1853). Ook in de Jaarboekjes van dien tijd (Aurora e.a.) liet hij zich hooren. Meestal ademden zijn gedichten een godsdienstigen en vaderlandlievenden geest, zonder dat zij juist een hooge vlucht namen. Ter wille van zijn nagelaten betrekkingen werd in 1879 door zijn vrienden Jan Goeverneur en W. Hecker een bloemlezing uit de gedichten van Lesturgeon samengesteld.
Tot zijn geschriften in proza behooren o.a.: Een Drentsch gemeente-assessor met zijn twee neven op reis naar Amsterdam, 2 dln. (1843); Drenthe in vluchtige en losse omtrekken, geschetst door drie podagristen, 2 dln. (1851); Koevorden's verlossing in 1814 (1864); Menso Alting, de eerste hervormingsprediker van Drenthe, na drie honderd jaren herdacht (1867); Feestrede op 't tweede eeuwfeest van Koevorden's ontzet, met historische aanteekeningen (1872). Voorts een aantal bijdragen in den Drentschen Volksalmanak, het jaarboekje Erica enz. Ook schreef hij veel in de provinciale bladen van Drente en Groningen. Van de Nieuwe Drentsche eourant was hij een drietal jaren redacteur.
Zie: Hecker in Levensber. Letterk. 1879, 153.
Zuidema