ten van tijdgenooten in Glasius' Godgeleerd Nederland en in de Handelingen van de Maatsch. der Ned. Letterkunde en maakte zich verdienstelijk omtrent het kerkgezang. Van dit laatste getuigen zijn geschriften: Gezangen der Katholieke Kerk, 2 dln. (1858 en 59), Geschiedenis van 't Kerkgezang bij de Hervormden in Nederland, 2 dln. (1861), Gezangen der Grieksche Kerk, Gezangen der Engelsche Kerk, Gezangen der Fransche Protestantsche kerk (alle drie in 1866). Eindelijk schreef hij een belangrijk werk: Geschiedenis der Oud-Roomsch-Katholieke kerk in Nederland (1870). Een volledige opgaaf zijner geschriften vindt men aan 't eind van het eerste der onderstaande levensberichten.
Bennink Janssonius was lid der Commissie (1865), belast met het maken van een Vervolgbundel op de Evangelische gezangen, waarin 23 liederen van zijne hand voorkomen. Ook in het Gezangboek der Hersteld Luthersche gemeente vindt men liederen door hem gemaakt. In 1870 droeg de Synode der Ned. Herv. kerk aan Bennink Janssonius, Hofstede de Groot, ten Kate, Francken en Moll op, een verbeterde Psalmberijming te bezorgen, een arbeid waaraan hij maar kort zijn medewerking heeft kunnen verleenen. 's Mans letterkundige verdiensten werden erkend door de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden, door het Historisch genootschap te Utrecht, door de vereeniging ‘Nieuwland’ te 's Gravenhage en door het genootschap ‘Oefening kweekt kennis’ mede aldaar; van de beide eerste vereenigingen was hij lid, van de beide laatste eerelid.
Bennink Janssonius was twee keer gehuwd: 1e. met Elisabeth van Giffen (1842), 2e. met Wilhelmina Johanna Henriette Cremer (1849), zuster van den gevierden novellist (IV 473); bij deze laatste had hij negen kinderen.
Prent door W.F. Wehmeyer.
Zie: A.L. Lesturgeon in Levensber. Letterk. 1873, 173; idem in Ned. Spect. 1873, 90; Hofstede de Groot in Waarheid in Liefde 1872, 763; H.L. Oort in 't voorbericht voor de Laatste leerrede en Gedichten van Bennink Janssonius (1873).
E. Zuidema