hem naar het Colloquium te Worms, waar hij met Canisius en verschillende Nederlandsche godgeleerden een zeer werkzaam aandeel nam aan de schriftelijke voorbereiding der besprekingen. In den winter keerde hij tot herstel zijner gezondheid naar de Nederlanden terug, en verbleef beurtelings te Leuven en te Keulen. Ook te Luik treffen wij hem aan. Voor den prins-bisschop dier stad, Robert II, zoon van bovengenoemde Jacqueline de Croy, stelde hij op: Ratio compendiaria instituendi futuros pastores quoad doctrinam (afgedrukt bij Hansen, Rheinische Akten zur Geschichte des Jesuitenordens, 769-771). Verder bezocht hij Rotterdam, Gouda, Delft, en won er bij de katholieken veel aanzien en vertrouwen.
In 1562 ontving hij van Paus Pius IV last, als nuntius apostolicus met een geheime zending naar Schotland te vertrekken, om de koningin Maria Stuart in haar geheel on-katholieke omgeving te troosten, en aan de bisschoppen en voorname katholieken pauselijke brieven over te brengen. In gezelschap van twee Schotsche jongelieden van voornamen huize, Edmond Hay en William Creytton zou hij den tocht wagen. De calvinistische predikanten hadden evenwel lucht gekregen van het plan, en lieten alle havens en wegen bezetten. Toch kwam Goudanus 19 Juni te Edinburg behouden aan, en vond een onderkomen bij den aalmoezenier der koningin. Slechts ter sluiks kon hij, terwijl het hof de protest antsche godsdienstoefening bijwoonde, een korte audiëntie bij de koningin verkrijgen, waarin hij haar den brief van den paus overhandigde. Maria verklaarde, dat zij niet vrij was, maar liever wilde sterven, dan het katholiek geloof prijsgeven. Gaarne had Florensz ook de bisschoppen bezocht, doch alleen de bisschop van Dunkeld, Robert Crichton, wilde hem te woord staan; de anderen hielden zich, uit vrees voor de protestanten, voor hem schuil. De indruk, dien Goudanus van den toestand kreeg, was zeer ontmoedigend. Ook hij vermocht er geen verandering in te brengen, daar hij hoofdzakelijk op eigen veiligheid bedacht moest zijn. De predikanten waren zeer opgewonden en mishandelden een Fransch koopman, dien zij voor den nuntius hielden, op gruwzame wijze. Ten slotte gelukte het hem, als matroos verkleed, een schip te bereiken, dat hem naar de Zuidelijke Nederlanden terugbracht. 13 Sept. was hij weer te Antwerpen. Een uitvoerig verslag zijner zending aan den generaal der orde, Laynez, gaf hij aan de twee Schotsche jongelieden mede naar Rome; het is te vinden in Stimmen aus Maria-Laach
XIX (1880) 84-108. Zeer verzwakt bracht hij nog drie jaar te Leuven door, waar hij preekte en aan de studenten godsdienstonderricht gaf.
Zie: De registers i.v. Goudanus of Gaudanus bij: Hansen, l.c.; Braunsberger, Canisii Epistulae et Acta, vooral vol. I; Monumenta historica Societatis Jesu: Chronicon I-III, en andere deelen dier collectie over de jaren 1547-1565; Fouqueray, Histoire de la Compagnie de Jésus en France II (Paris 1913), 87 ss.; Studiën op godsd. wetensch. en letterk. gebied LII, 374 vv. Imago primi sacculi Soc. Jesu, 867 s.
van Miert