lid van den gemeenteraad en van 1880 tot zijn dood lid der Prov.-Staten van Gelderland.
Talrijk zijn de geschriften van zijne hand. Wij noemen: Arnhem in 1813. Naar de berichten van tijdgenooten en uit onuilgegeven bronnen geschetst (meer dan ééns gedrukt); Arnhem in en omstreeks 1572. Eene bijdrage voor Nederland tot de geschiedenis der Spaansche overheersching. Aan officieele bronnen ontleend (1872); Hoe werd in de vorige eeuw de veepest in ons vaderland bestreden? Eene vraag uit officieele stukken beantwoord (1867); Beschrijving van Arnhem (1868); Honderd dagen in Italie en Midden- Europa. Reisherinneringen (1872); Van Arnhem op één dag uit en thuis. Reistochtjes (1879); De Geldersche Achterhoek in 1799. Eene bijdrage tot den Patriottentijd (1880); Johannes Fontanus, Arnhems eerste predikant, en zijn tijd (1882); Mr. W.H. Dullert en zijne stichting (1882). Verder schreef hij een Kroniek van Arnhem, uit officieele bescheiden bijeenverzameld (1868); een geschiedkundige beschrijving van Gelderlands aloude steden (1891) en tal van opstellen, op de jacht, de visscherij en de geschiedenis der rechtspleging in Gelderland betrekking hebbende. Eindelijk bijdragen in den Gelderschen Volksalmanak, de Oude lijd, Themis en andere tijdschriften.
Zie: Frederiks en van den Branden, Biogr. Woordenb. i.v.
Zuidema