[Epkema, Ecco (1)]
EPKEMA (Ecco) (1), verdienstelijk letterkundige, geb. te Wirdum (Friesl.) 13 Oct. 1759, overl. te Middelburg 1 Febr. 1832. Zijn vader, Nicolaas E., was onderwijzer der jeugd en dorpsrechter te Wirdum en stond bekend als een man van meer dan gewone bekwaamheden. Na van dezen en van P. Bruining, predikant op genoemd dorp, zijn eerste opleiding te hebben ontvangen, bezocht E. op 19-jarigen leeftijd de Latijnsche school te Harlingen en drie jaar later de hoogeschool te Franeker, waar inzonderheid Joh. Schrader en E. Wassenbergh zijn leermeesters werden. Onder laatstgenoemde verdedigde hij in 1786 een academisch proefschrift, getiteld: de transpositione, seu saluberrimo in sanandis veterum scriptorum scriptis remedio. Het volgend jaar werd hij tot praeceptor te Leeuwarden en in 1788 tot rector te Dokkum benoemd, van waar hij in '89 naar Enkhuizen vertrok, ter bekleeding van hetzelfde ambt. Na een 12-jarig verblijf te Enkhuizen werd hem in 1803 het rectoraat te Hoorn opgedragen en van hier begaf hij zich in 1813 naar Middelburg, ter vervulling van dezelfde betrekking. 17 jaren is Epkema hier met veel ijver en succes werkzaam geweest, totdat hij op ruim 70-jarigen leeftijd wegens toenemende doofheid gepensionneerd werd.
De senaat der Leidsche hoogeschool had den bekwamen en achtenswaardigen man in 1823 honoris causa den titel Phil. theor. mag. litt. hum. dr. verleend.
Epkema stond bekend als een even bescheiden als degelijk geleerde. Ook als Latijnsch dichter had hij naam. Er bestaat o.a. een bundel Latijnsche gedichten van hem, in 1823 te Middelburg uitgegeven. Verder schreef hij een Woordenboek op de gedichten en verdere geschriften van Gijsbert Japiks (Leeuw. 1824) en Thet Freske Riim, met aanteekeningen, na zijn dood door het Friesch Genootsch. voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde uitgegeven (1835), voorafgegaan door een levensschets van Epkema door J. van Leeuwen. Voorts bestaan er van zijne hand verscheiden uitgaven van Grieksche en Latijnsche lees en leerboeken (voor een deel zonder naam), terwijl zijn critiek op Theognis, uitgegeven in de Handelingen van het Utrechtsch genootschap, grootendeels is opgenomen door Gaysford in zijn Poëtae minores Graeci (Leipz. 1823, dl. III).
Dr. E. Epkema was lid van de voornaamste letterkundige vereenigingen in ons land. Twee maal gehuwd (eerst in 1792 met Gesina Neledoc, drie jaar later met Sibylla Catherina Bruining), had hij bij laatstgenoemde echtgenoot zeven kinderen.
Zie, behalve de reeds genoemde levensschets: Alg. Konst- en Letterbode 1832, I, 97; Verslagen van het Prov. Friesch genootsch. 1828-41, 94-96, 187; Siegenbeek in Hand. Letterk. 1832, 9-26.
Zuidema