schade heeft de Bourgondische stadhouder Floris v. Egmond (of IJselstein) heer Ebles schadeloos gesteld met de halve grietenij in de Stellingwerven en de geheele van Schoterland (18 Febr. 1517). 18 Aug. kreeg hij commissie, behalve op Schoterland, op de (westelijke) helft van Stellingwerf. Door erfelijkverklaring in zijn geslacht heeft, 13 Oct. 1524, de Keizer nogmaals zijn gunst getoond jegens den ook in zijn streek zeer gezienen Lyckle. Dit betrof Weststellingwerf, want in laatstgenoemd jaar treedt een ander op als grietman v. Schoterland. Aldus tenminste v. Sminia 362, maar Andreae, hem (blz. 113) vermeldende op 18 Febr. 1517 als grietman v. Schoterland (terwijl hij tevens de helft v. Stellingwerf bestuurde) voegt er (blz. 124) bij, dat zijn benoeming 10 Aug. 1525 werd geregistreerd. Het jaar te voren was blijkbaar Stellingwerf in z'n beide deelen administratief gescheiden in dien zin, dat Lyckle, die grietman van W.S. sinds 1517 was, dit ook na 1524 is gebleven, toen hij 11 Oct. in deze bediening zich opnieuw aangesteld en 13 Oct. geconfirmeerd zag met erfelijke successie. Althans zijn zoon is hem opgevolgd, Lubbert, die in 1537 als grietman voorkomt, hoewel een op dit punt afwijkende lezing bij sommigen gegeven wordt. Vgl. o.a. Friesche Volksalm. 1886, 47. Doch vermoedelijk is Lyckle grietman gebleven tot aan zijn dood, die waarschijnlijk in 1536 plaats had. Of zijn zoon Lubbert, gehuwd met Berber(a) Dir(c)ks (overl. 1575), woonachtig te Oldelamer, voorkomende (17 Jan.) 1550 (als gevolmachtigde der grietenij op den landsdag) en wiens naam, volgens Andreae, ook nog genoemd wordt in 1560 (hoewel diezelfde schrijver, onmiddellijk daarop, bl. 125 1558 als Lubberts sterfjaar opgeeft), of Lubbert
de eenige zoon is van Lyckle, staat niet geheel vast (sommigen geven hem n.l. 3 zoons), evenmin als de familienaam van zijn vrouw Johanna. Lubbert en Berbera hadden 6 kinderen. Een eigenaardige karaktertrek van Lyckle komt nog uit in 't bekende verhaal van de verheffing tot den adel van verschillende Friesche heeren door den Bourg. stadhouder. Deze, ook onzen grietman aangeboden, werd door hem geweigerd met de sinds vermaarde woorden:
‘Deugd alinne macket wiere adel’.
Zie, behalve het Wapenbock (I) v. Ferwerda, het Stamb. v.d. Fr. Adel, het Charterb. v. Friesl. II 347, III 185) en van de oude kronieken vooral: Worp Thabor (V) en Winsemius; Fr. Volksalmanak 1856, 137-138, 1886, 47; Vriemoeth, Athenae Frisiacae XLI.; Scheltema, Staatk. Nederl. II, 542; S.F. Klijnsma, Gescniedk. Herinn. uit de voorm. griet Oost-en Weststellingwer