[Corver, Maarten]
CORVER (Maarten), geb. 1727, gest. 1 Aug. 1794, werd geboren te Amsterdam ten huize van Enoch Krook, tooneelspeler aan den Amsterdamschen Schouwburg. Hij werd opgeleid voor graveur en in de leer gedaan bij Jan Punt. Maar hij had groote liefde voor het tooneel, werd al spoedig lid van een liefhebberijgezelschap en kwam in 1748 aan den Schouwburg. In 1752 was hij o.a. figurant in de balletten van le Roy, maar hij was ook tooneelspeler en vervulde o.a. de titelrol in Gysbreght, Cid, Sigismundus, Arsazes, Karel erfprins van Spanje en De dobbelaar, verder die van Patroclus in Achilles, Orestes in Agamemnon, Jason in Medea, Frederik in Konradyn, maar ook die van Valerius in Krispyn medevryer van zyn heer, Karel in De malle wedding, Leander in Oratyn en Maskariljas, Dorantes in De wispelturige en Ferdinand in Philippyn Mr. koppelaar. In 1763 verliet hij met zes andere collega's den Amsterdamschen Schouwburg, vormde zelf een gezelschap, reisde er mee en bespeelde van 1763 tot 73 de Haagsche en Leidsche Schouwburgen. Hij was, in weerwil van een zwak lichaam en eene niet fraaie stem, die hij echter veel wist te verbeteren, een voortreffelijk acteur, ingewijd in al de geheimen van zijn vak. Bovendien was hij letterkundig ontwikkeld en goed op de hoogte van de Nederlandsche en Fransche dramatische letterkunde. Hij kende de Parijsche schouwburgen, waar hij de eerste Fransche acteurs had zien spelen, en volgde zooveel mogelijk de voorstellingen van vreemde gezelschappen, die ons land bezochten. Zoo heeft hij als directeur een zeer grooten invloed kunnen oefenen op de tooneelspeelkunst hier te lande, want de leden van zijn gezelschap werden zijne leerlingen. Hij voerde de
vroegere, eenvoudige voordracht weer in, die in de laatste jaren op den Amsterdamschen Schouwburg plaats had gemaakt voor schreeuwen en bulderen. Naar het voorbeeld der groote Fransche actrice, Mad. le Clairon, bestudeerde hij met zijne tooneelspelers de rollen van den historischen kant, om daardoor in het karakter der voor te stellen personen door te dringen. Zoo leerde hij de acteurs zich een eigen opvatting der rollen te scheppen, waartoe ook het bestudeeren van de oorspronkelijke drama's meehielp. Hij bestreed vaste poses en aanwensels, vreemde en onnatuurlijke houdingen. Hij lette met zorg op het vormen van eene groep of een tableau en schafte allerlei dwaze tooneeltradities af. Verder verbeterde hij het kostuum en voerder epetities in. En door zijne bemoeiingen is eene nieuwe school van tooneelspeelkunst ontstaan.
Sedert 1763 bespeelde hij den Leidschen Schouwburg en in 1766 richtte hij zelf een Schouwburg op in de Assendelfstraat te 's Gravenhage. Maar in weerwil van eene subsidie van ƒ 3000 jaarlijks van den Prins, brachten de voorstellingen in die twee Schouwburgen niet genoeg op, zoodat hij het vooral van reizen moest hebben. Zelf trad hij gedurende deze periode nog al eens als gast in den Amsterdamschen Schouwburg op en in 1774 ook te Rotterdam. Later verhuurde hij zijn