[Christenius, Johannes]
CHRISTENIUS (Johannes), geb. te Crempen in Holstein in 1599, overl. te Amsterdam in 1672, ving zijn studie aan in Duitschland en voltooide deze te Leiden, waar hij 30 Aug. 1627 werd ingeschreven, onder Heinsius en Cunaeus. Na een reis door Frankrijk, keerde hij te Leiden terug en werd hier 15 April 1637 ten tweeden male ingeschreven, thans als Juris Candidatus. In dezelfde maand promoveerde hij onder Arnoldus Vinnius tot J.U.D. Na het houden eener voorlezing, bij wijze van proef, werd hij 3 Juli 1637 tot professor in de rechten aan de Illustre School te Deventer benoemd. Hier was hij eif jaar met vrucht werkzaam, en bekleedde hij in 1639 en 1647 het rectoraat. In 1648 vertrok hij naar Harderwijk als professor primarius, en vandaar in 1659 naar het Athenaeum te Amsterdam, waar hij tot zijn dood in 1672 bleef.
Over de waarde van zijn onderwijs wordt verschillend geoordeeld. Zijn vriend J.F. Gronovius prijst het zeer; Gerard Noodt daarentegen stelt hem
minder hoog. Hij was als geleerde een man van zijn tijd, vriend en beoefenaar der letteren en een der zgn. elegante juristen der zeventiende eeuw.
In niets muntte hij uit boven zijn tijdgenooten; bijzondere beteekenis hebben zijn geschriften niet. Behalve enkele voor zijn onderwijs bestemde, in druk gegeven, overzichten van den inhoud van het Corpus Juris, schreef hij een omvangrijk werk over het huwelijksrecht: de Causis matrimonialibus Dissertationes (Harderw. 1651), waarvan de tweede druk (Arnhem 1663) het meest verspreid is. Geheel samengesteld naar het recept van den tijd, is het een aan-één-rijging van citaten en polemische besprekingen van controversen. Voor de rechtsontwikkeling is het zonder beteekenis. Verder bezorgde hij een nieuwe uitgave van Matthaei Wesenbecii JC. Commentarii in Pandectas J.C. et Codicem Justinianeum olim dicti Paratitla (Amsterd. 1665).
Zijn portret is gegraveerd door C. de Pasve.
Zie: J.C. van Slee, De Ill. School te Deventer ('s Gravenh. 1916), 29, 93 v.; Bouman, Geld. Hoogeschool I, 158 v., 259; P.C. Molhuysen, Bronnen Gesch. der Leidsche Univ. (R.G.P. 29) II, 210; verdere bronnenopgave bij van Slee, 95.
van Kuyk