C.
[Cabeljau, A.]
CABELJAU (A.) was commissaris-generaal op de reis van twee schepen, die naar Guyana en Trinidad gezonden waren in de jaren 1597-1599. Hij bracht een rapport daarover uit aan de Statengeneraal, dat belangrijk is, ook omdat het 't eenige schrift is, dat ons bewaard bleef van de tochten naar W.I., in die dagen ondernomen. Op 5 Dec. 1597 vertrokken de ‘Zeeridder’ en de ‘Jonas’ uit den Briel; zij zeilden eerst naar de Canarische eil. en van daar de ‘Zeeridder’ alleen naar Amerika, aan welker kusten het in de eerste dagen van Februari 1598 op 5o N. Br. aanlandde. C. onderzocht daar niet minder dan 24 rivieren van Cuyana. Hij handelde op meer dan ééne plaats met de Indianen, die hij goed behandelde en aan wie hij een zoodanig vertrouwen inboezemde, dat er zelfs twee uit vrijen wil met de schepen medevoeren. Nog andere Ned. schepen waren op deze kusten, o.a. de Groote en de Kleine Sphaera Mundi van Amsterdam. Met deze maakte hij admiraalschap; gezamenlijk zetten zij den tocht voort, onderzochten de Orinoco, die zij tot het fort San Tomé (Ciudad Bolivar) opvoeren en deden ook de zijrivier Caroni onderzoeken. Na met de Spanjaarden in vreedzame betrekking te zijn gebleven, verkochten zij aan dezen later hunne geheele lading op het eil. Trinidad. De schepen keerden daarna naar het vaderland terug, grootendeels beladen met Brazielhout en velerlei toenmaals onbekende drogerijen. Het verslag is te vinden onder den titel ‘Verclaringe vande onbekende ende onbeseijlde voiage van America, beginnende van de rivier Amasonis tot het eylant van Trinidad toe’ (H.S. in het R.A.), waartoe ook vermoedelijk behooren twee kaartjes, het eene van de kust van Guyana, het andere van het eiland Trinidad,
gemerkt 1598.