Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
zijn vader in 1830 hoogleeraar was geworden. Hij werd 11 Juni 1844 aldaar als student ingeschreven en promoveerde daar 18 Maart 1850 op een Dissertatio juridica exhibens doctrinam juris Romani de actionum concursu, maxime secundum Savignii sententiam. Hij vestigde zich met zijn moeder te Amsterdam, waar hij spoedig aansluiting verkreeg met de redactie van de Gids; in 1854 werd hij in de redactie van dit invloedrijke tijdschrift opgenomen, waarin hij tot 1865 zitting hield. In 1855 werd hem te Groningen een professoraat in de rechtsgeleerde faculteit aangeboden, waarvoor hij evenwel meende te moeten bedanken. In Augustus 1856 werd hij benoemd tot wetenschappelijk ambtenaar aan het algemeen rijksarchief; tengevolge daarvan verhuisde hij naar den Haag, waar hij sedert bleef wonen. Aan het rijksarchief heeft hij nuttigen arbeid verricht; hij ordende het archief van de directie van den Levanthandel, de grafelijke rekeningen, de registers van de rekenkamer van Holland en de civiele sententiën van het Hof van Holland tot 1660. Een andere vrucht van Brouwers werkzaamheid aan het archief is de uitgave der Boergoensche charters, 1428-1482. Derde afdeeling van het oorkondenboek van Holland en Zeeland, uitgegeven van wege de Kon. Akademie van Wetenschappen (Amsterdam, 's Gravenhage 1869). Daar het charterboek van Van Mieris slechts tot 1436 liep, kon Brouwer in deze regestenlijst een groot aantal onbekende en ongedrukte oorkonden opnemen. Intusschen was hij ook op praktisch staatkundig terrein opgetreden; in Februari 1864 werd hij door Almeloo afgevaardigd naar de Tweede Kamer, waarin hij tot 1868 zitting heeft gehouden. Brouwer was een man van de vrije gedachte op het gebied van godsdienst en wijsbegeerte; in de politiek was hij een liberaal uit de school van Thorbecke, maar veel te zelfstandig van geest en daad om dezen meester steeds te volgen; met name op koloniaal gebied week hij van den grooten leider af. Reeds vroeger had hij Groens staatsrechterlijk systeem en ook diens praktische staatkunde bestreden; hij bleef dat ook in de Kamer doen. In het debat bracht Brouwer dikwijls een philosophisch-wetenschappelijk element, dat nog weinig in de Kamer was vernomen. Na de tweede ontbinding der Tweede Kamer door het ministerie Heemskerk in Januari 1868 werd Brouwer niet herkozen; sedert bleef hij zich geheel aan zijn archiefwerk en aan wetenschappelijke studie wijden. Hij vond daarvoor een vriendschappelijken kring in de mannen van den Spectator; de vergaderingen verzuimde hij zelden en hij was een der trouwste medewerkers. Een andere kring, waarin hij veel invloed had, was het Koninklijk Instituut voor de taal- land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië, waarvan hij in 1868 bestuurslid werd; in de Bijdragen van het Instituut en in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië gaf hij een aantal studiën. Brouwer overleed ongehuwd. De geestelijke werkzaamheid van van Limburg Brouwer was zeer uitgebreid. Godsdienst, wijsbegeerte, geschiedenis, kunst, letteren, economie, rechtswezen, staatkunde - alles had zijn belangstelling; zeer veel heeft hij over al deze onderwerpen geschreven en gepubliceerd. Maar in zijn latere jaren heeft hij zich meer en meer gespecialiseerd op Indië; taal, letterkunde, kunst, maatschappij, wijsbegeerte en godsdienst van de Hindoe's werden meer en meer het onderwerp van zijn wetenschappelijk onderzoek. Van groote waarde achtte hij dat onderzoek niet alleen op zich zelf, maar ook voor de kennis van Nederlandsch-Indië, dat een oude Hindoe-beschaving heeft. Zeer groot | |
[pagina 58]
| |
is ook het aantal studiën, dat Brouwer in verschillende tijdschriften heeft gepubliceerd; ook in den Gids en den Spectator schreef hij in meer populairen, maar steeds zeer verzorgden vorm over de resultaten van zijn onderzoek. Zijn eerste artikel op dat gebied, Nitisastra, verscheen in den Gids van Jan. en Febr. 1860; sedert bleef hij steeds werkzaam. Maar het meest bekend is Brouwer gebleven als de schrijver van den oosterschen roman Akbar ('s Grav. 1872; meerm. herdr.), die snel een groote populariteit wist te verwerven. Het boek is evenmin een avonturenroman als een psychologische roman; een zedenbeschrijving is het alleen tot op zekere hoogte; het geeft bovenal een beeld van het denkleven van Indië in de dagen van den grooten keizer Akbar, zooals Brouwer zich dat voorstelde en waarin hij ook zeer veel van zijn eigen denkbeelden heeft gemengd. Door de prachtige beschrijving van het Indische leven wist de Akbar blijvend te boeien. Zijn portret is gelithographeerd door J.P. Berghaus. Zie: Kern in Ned. Spect. 1873, 59 vlg.; Zimmerman, in Gids 1873, I, 500 vlg.; van Soest in Tijdschr. voor Ned. Indië 1873, I, 235 vlg.; Vosmaer in Levensb. Lett. 1875, 19 vlg. (met bibliographie). Brugmans |
|