Toen het Provinciaal Utrechtsch Genootschap in 1831 een prijsvraag uitschreef over de geschiedenis der Noormannen in ons land, zond Van Bolhuis een antwoord in; het verscheen onder den titel De Noormannen in Nederland (Utrecht 1834; Bijlagen en Bijvoegsels, t.a.p. 1835); hoewel het niet was bekroond, werd het destijds zeer gewaardeerd; ook thans is het nog de beste monographie over dat onderwerp. Vooral de geschiedenis van Utrecht trok zijn aandacht; hij heeft mede daarover zeer veel gepubliceerd in van der Monde's Tijdschrift en Nijhoff's Bijdragen. Afzonderlijk verscheen van deze studiën een Proeve eener geschiedenis van het kasteel Vredenburg. Eene bijdrage tot de kennis der Spaansche overheersching, gedeeltelijk uit onuitgegeven stukken ontleend (van der Monde's Tijdschrift 1838, 73 vlg.; ook afz., Utrecht 1838). In 1839 werd van Bolhuis benoemd tot hoogleeraar in de Nederlandsche taal en letterkunde aan de Militaire Academie te Breda als opvolger van Bosscha. Hij onderwees daar bovendien de geschiedenis, met name de krijgsgeschiedenis en ook het militair recht; hij had bovendien het toezicht op het onderwijs in de letterkundige en geschiedkundige vakken, dat door anderen werd gegeven. Ten behoeve van zijn onderwijs gaf hij uit een Handleiding tot de kennis der nieuwere geschiedenis III, 1 (Breda 1843; niet verder verschenen), dat de geschiedenis van 1792 tot 1802, met name de belangrijke krijgsgeschiedenis van dezen tijd, uitvoerig behandelt. Tot zijn gewelddadigen dood heeft hij zijn werkzaamheid aan de Militaire Academie met toewijding en ook met goed gevolg voortgezet. Hij was in 1834 te Utrecht gehuwd met Agneta Johanna Broers, die hem
overleefde.
Zie: Alg. Konst en Letterbode 1826, II, 242 vlg., 1831, II, 393 vlg. 1839 II, 81, 1843, II, 50, 1844, I, 259 vlg., 1845, I, 50 vlg.; Hand. Lett. 1844, 25 vlg.
Brugmans