[Boelen, Jacobus]
BOELEN (Jacobus), vice-admiraal, geb. te Amsterdam 16 Mei 1791, overl. 7 April 1876, zoon van Johannes Boelen, die als gezagvoerder verscheidene reizen deed voor de Oost-Indische Compagnie, en gedurende zeven jaar equipagemeester was op Ceylon, gestorven in 1795.
Jacobus was de jongste zoon, was eerst op kostschool te Barnevelt, ging vervolgens met zijn moeder naar Doesburg, daarna naar een Instituut te Anholt onder leiding van een R.C. priester, maar kwam in 1804 als aspirant in dienst bij de marine der Bataafsche republiek. Hij kreeg zijn eerste opleiding op de Eurydice te Hellevoetsluis en op het Instituut te Feyenoord, doch werd wegens ongesteldheid naar huis gezonden, waarop hij in 1808 examen deed voor vlaggejonker en op de vloot werd geplaatst. Nieuwjaar 1809 in engelsche krijgsgevangenschap geraakt, kwam hij wel in October in het vaderland terug, doch kon als krijgsgevangene niet weder in dienst treden, waarop hij weder naar Engeland vertrok met het voornemen zich naar Rio de Janeiro te begeven. Echter is hij in October 1810 weder in het vaderland terug, zijn verzoek om herplaatsing wordt afgewezen, maar ingevolge de militaire conscriptie werd hij als matroos 1e kl. ingedeeld. In Maart 1813 bevorderd tot aspirant 1e kl., wordt hij naar Toulon gezonden en daar op de vloot geplaatst, in Mei 1814 is hij weder in het vaderland terug en wordt bij de reorganisatie der marine in dienst gesteld als luitenant ter zee 2e kl., vertrekt 1816 naar Oost-Indië en neemt deel aan den oorlog in de Molukken. In 1820 is hij luitenant ter zee 1e kl., doch vaart van 1820 tot 1825 als gezagvoerder ter koopvaardij voor een Gentsche reederij; van 1826 tot 1829 maakt hij als koopvaardijkapitein een reis rond de wereld, van welke reis een verslag in druk is verschenen in 1835 te Amsterdam. In 1830 is hij weder in actieven dienst bij de marine als kapitein-luitenant ter zee, commandeert een divisie kanonneerbooten, en maakt als zoodanig van 1831-1833 de verrichtingen op de Schelde mede. In 1840 bevorderd tot kapitein ter zee, wordt hij in
1845 benoemd tot inspecteur van het loodswezen, en in 1850 gepensionneerd met den rang van schout-bij-nacht. Van 1851 tot 1870 lid van het Hoog Militair Gerechts hof, werd hij 1868 bevorderd tot vice-admiraal.
Zie: Gids, Nov. 1903.
Herman