beeld van de wijze waarop hij zijne betrekking waarnam. Hij legde zich echter meer en meer op de chirurgie toe, vooral nadat hij in 1869 als klinisch assistent van Prof. Tilanus was opgetreden. Een ruimeren werkkring kreeg hij nog in 1870, toen hij met Dr. de Ranitz het kinderziekenhuis oprichtte, en als eerste chirurg daaraan verbonden werd. In hetzelfde jaar kreeg hij den titel van privaat-docent in de chirurgie en belastte hij zich met de theoretische lessen, vroeger waargenomen door prof. C.B. Tilanus, waarbij hij eene openingsrede hield: Over het toepassen der experimenteele physiologie en de pathologische anatomie op de heelkunde. Hij maakte vele studiereizen en bezocht tijdens den fransch-duitschen oorlog de ambulances in de Rijnstreek. Bij raadsbesluit van 2 Sept. 1873 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de heelkunde en hoewel hij dadelijk aanving met het volledig onderwijs, sprak hij zijne inaugureele oratie, Over de verplichting van den chirurg, byzonder als klinikus (niet gedrukt), eerst uit op 13 Apr. 1874. Korten tijd daarna bracht hij eenigen tijd door bij Joseph Lister om onder diens leiding de antiseptische wondbehandelingsmethode grondig te leeren kennen en eenmaal overtuigd van het nut dezer methode, paste hij die met de grootste nauwkeurigheid toe bij de behandeling zijner patiënten. In 1877 werd hij bij de verheffing van het Athenaeum tot Universiteit benoemd tot hoogleeraar in de chirurgie en na korten tijd ook belast met het onderwijs in de oorheelkunde, waarbij hij zich echter bepaalde tot de theoretische lessen, terwijl hij het onderwijs in de practijk overliet aan den privaat-docent Guye, die als leider der otriatische polikliniek daartoe veel meer in de gelegenheid was. In 1880 trad hij
krachtig op bij de bestrijding van de epidemie van kraamvrouwen-koorts, die zich herhaalde en te voren reeds vele slachtoffers gemaakt had Ten gevolge van een lijkinfectie ontwikkelde zich bij hem eene slepende ziekte, waardoor hij fijne operaties niet meer kon uitvoeren en ook in zijn spraak zoodanige belemmering ondervond, dat het onderwijs geven hem moeilijk werd, waarom hij op 1 Oct. 1888 op zijn verzoek uit zijne betrekking ontslagen werd. Toen hij 3 jaar daarna naar 's Gravenhage verhuisde schonk hij zijne rijke bibliotheek aan de Amsterdamsche universiteit. Slechts enkele wetenschappelijke bijdragen van hem werden opgenomen, t.w. Overzicht over de lijders op de afdeeling van syphilis in het Buiten-gasthuis verpleegd (1 Juli 1864 - 31 Dec. 1867) in Ned. Tijds. v. Geneesk 1866, II, 226; hetzelfde over 1866, Ibid. 1867, II, 308; Rede ter nagedachtenis van Prof. C.B. Tilanus in Werken v.h. Genoots. t. bev. d. Natuur-, geneesen heelk. te Amsterdam, VI, 1.
Simon Thomas