op het welbeklante kantoor zijns vaders en huwde 12 Apr. 1848 Anna Maria Opdenhooff.
15 Dec. van hetzelfde jaar, op ruim 30-jarigen leeftijd, werd hij door de kiezers van 't district Delft tot lid der Tweede Kamer Stat.-Generaal gekozen, wat hij een buitengewoon lange reeks van jaren gebleven is. Hij was hier in het Parlement de toen nog krachtige conservatieve partij toegedaan, al betuigde hij zelf gewoonlijk vrij van alle partijverband te zijn. Na Delft (1848-68) werd hij door 't kiesdistrict 's Gravenhage afgevaardigd (1871-85). Hoezeer zijn kiezers hem op prijs stelden, bleek zoowel bij de periodieke verkiezingen van 1854, 58, 62, 66, 71, 75, 79 en 83 als bij de buitengewone na de kamerontbindingen van 1850, 53 en 84: telkens werd hij bij eerste stemming herkozen. Van 4 Jan. - 4 Juni 1868 trad Mr. Wintgens als minister van Justitie op in het sinds Juni 1866 bestaande kabinet van Zuylen van Nijevelt-Heemskerk als opvolger van den overleden minister Mr. E.J.H. Borret. Drie jaar na zijn aftreden als minister herkozen tot lid der Kamer, legde hij 13 Maart 1885 zijn mandaat neer; aanleiding daartoe gaf zijn eigenaardige positie in het Parlement als beslissend tusschen het destijds bestaande evenwicht van Rechts en Links (verwijt van partijdigheid door enkele kamerleden tegen hem in gebracht).
36 Jaren heeft Mr. Wintgens vol ijver aan het openbare staatsleven deel genomen. Zijn levensavond was kalm en gelukkig. Dank zij zijn gezond gestel, ondernam hij nog op hoogen leeftijd reizen naar Frankrijk, Spanje en Noord-Afrika (1887), naar Italië, Griekenland en Turkije (1888) naar Rusland (1889) enz. Zijn bovengenoemde echtgenoot overleed in 1877, na hem één zoon en twee dochters geschonken te hebben; hij hertrouwde in 1879 met Clementia Anna Maria Schneither.
Van zijn talrijke geschriften noemen we: Advies over de regterlijke organisatie (1860); Redeveoeringen en adviezen in de Tweede kamer der Stat.-Generaal gehouden. Met aanleekeningen (1849-61); Conservatieve koloniale politiek (1866); De regeering tegenover de veepest (1866); Redevoeringen in de Tweede kamer der Stat.-Gen. (1866-85) en Politieke nabetrachting (1886; 2de dr. 1887).
Zie: J. Heemskerk Az. in Levensber. Letterk. 1896, 181; F. Smit Kleine, Schrijvers en Schrifturen (1891), 60, en Ned. Patriciaat 1914.
Zuidema