[Willigen, Willem Ignatius van]
WILLIGEN (Willem Ignatius van), geb. te Ravenstein 21 Mei 1700, overl. aldaar 6 Oct. 1772. Hij was de zoon van Johan en Aleida Holthuizen en noemde zich later Aloysius v.W., uit bijzondere vereering voor den heilige van dien naam. Zijn lagere studiën deed hij te Emmerik, behaalde te Keulen den graad van magister artium en trad 20 Oct. 1720 te Trier in het noviciaat der Jezuïeten van de Nederrijnsche provincie. Hij onderwees de letteren en de wijsbegeerte te Aken en te Keulen, en verwierf 3 Sept. 1731 in laatstgenoemde stad den doctorstitel in de theologie. Daarna werd hij naar Dusseldorf gezonden om er in het Jezuïeten-college dier stad de studiën te leiden en als professor der theologie op te treden. Te gelijker tijd bestuurde hij de congregatie van mannen uit den deftigen stand, waarvan ook de keurvorst, zijn familie-leden en raadslieden deel uitmaakten. In 1739 werd hij pastoor te Ravestein, dat sinds 1632 door Jezuïeten van de Nederrijnsche provincie werd bediend. Drie jaar vroeger had hij er reeds eenigen tijd doorgebracht. In 1745 werd hij volgens het toenmalig gebruik door de pastoors der ‘christenheid’ van Ravestein tot deken gekozen; aanvankelijk vond die keuze eenigen tegenstand bij den bisschop van Luik. Uit de loterij, door zijn broeder, Joan Franciscus, den advocaat-fiscaal, in 1728 met machtiging van den keurvorst begonnen, was reeds een nieuwe kerk en pastorie bekostigd. Een schoolgebouw was grootendeels uit particuliere middelen van den advocaat opgericht. Toen deze wegens een zielskrankheid, waarvan hij echter later herstelde, zijn taak had neergelegd, nam de erflanddrost Joan de Lauwere ze over, en met diens steun opende van Willigen 27 Oct. 1752 het
Gymnasium Aloysianum, dat tot 1773 door de Jezuïet en en later door wereldgeestelijken werd bestuurd. In de eerste jaren fungeerde v.W. als prefect of hoofd der latijnsche school. Uit genoemd loterijfonds was in 1739 een bijdrage van 3000 gld. geschonken voor den bouw der kerk van de Brigitinessen te Uden. Verder werden daaruit bekostigd het onderhoud der pastorie, der parochie-geestelijken en der leeraren. Eerst in 1879, toen het gymnasium definitief ophield te bestaan, werden de vrijgekomen subsidies voor teeken-onderwijs besteed. Behalve eenige wijsgeerige stellingen onder v.W.'s leiding te Keulen 1734-36 verdedigd, is nog een klein boekje van hem, aan 't slot geteekend A.v.W., verschenen: Devotie tot den H. Aloysius Gonzaga enz. (Ravestein, z.j.) Als hs. zijn bewaard: Annales Gymnasii Aloysiani quod est Ravenstenii, dat gedeeltelijk, en Litterae annuae Residentiae Ravenstenianae, dat bijna geheel van zijn hand is.
Zie: Schutjes, Geschiedenis v.h. bisdom 's Hertogenbosch V, 530, 533-37; Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus VIII, 1142; Hermans e.a., Verzameling van Charters ... betrekkelijk het land van Ravenstein II, 494-99; De Ravensteinsche loterij door J.C.W. Quack, (in Geldersche Volksalmanak, 1878, 102-20).
van Miert