in welken tijd hij - 20 Dec. 1826 - werd bevorderd tot generaal-majoor en adjunct van den chef van den generalen staf.
In Mei 1830 in 's Gravenhage teruggekeerd, werd hij, toen de opstand in Brussel was uitgebroken, tot opperbevelhebber benoemd van Breda, welke vesting onder zijn toezicht en leiding in staat van verdediging werd gebracht. Het zou zijn laatste commando zijn, tijdens de uitoefening waarvan hij, ten gevolge van een pijnlijk ongemak in de ingewanden, 30 Dec 1833 overleed. Zijn lijk werd in allen eenvoud op het kerkhof van Terheijden begraven.
Wildeman's naam is niet verbonden aan de eene of andere groote gebeurtenis, die hem als het ware van zelf tot eene historische Nederlandsche figuur zoude verheven hebben; maar dat hij zoowel in de hem toevertrouwde betrekkingen als in het dagelijksch leven eene hoogstaande persoonlijkheid is geweest, blijkt wel uit de vele geschriften, groote en kleine (o.a. een latijnsch bijschrift van J.H. Hoeufft en een van Jan. J.F. Wap), waarin na zijn dood zijn naam met eere genoemd werd. In De Nieuwe Amsterdamsche Courant en Algemeen Handelsblad van 3 Jan. 1834 werd dit in eene correspondentie uit Breda van den dag van zijn overlijden kort uitgedrukt in de woorden: ‘Hij wist alles in zich te vereenigen, wat den krijgsman, den goeden huisvader, den burger, den man van wetenschap, met één woord den edelen mensch, kenschetst.’ Nog in 1903 gaf het overlijden van den laatsten zijner kinderen, den oud-majoor der inf. C.W.A. Wildeman (1818-1903), aan den oudhoofdinspecteur van den waterstaat G. van Diesen aanleiding, in ‘De Ingenieur’ van 9 Januari 1904 in herinnering te brengen, hoe generaal W. ook door eene kortstondige verschijning in het corps ingenieurs van den waterstaat een goeden naam had verworven.
Van hem bestaan de navolgende portretten in het bezit van den heer M.G.-Wildeman te 's Gravenhage: a. in olieverf, in de uniform van generaal-majoor in Ned. dienst, door Becker; b. in steendruk door Steuerwald, naar Becker; c. Muller, Cat. No. 6064; d. in steendruk, uitgaaf Soetens, den Haag.
28 Juli 1805 was hij gehuwd met Maria Godefrida Rumpf Schultens (geb. in 's Gravenhage 1 Febr. 1783 en aldaar overleden 23 Dec. 1870), dochter van Willem en Godefrida Gerardina Trouillé. Afstammelingen van hem zijn nog in leven uit het huwelijk van zijne eenige dochter (1806-41) met Carel Philip Frederik George van Emde (1802-74), gep. generaal-majoor der infanterie (7 kinderen) en van zijn tweeden zoon Gijsbert Karel Christiaan (1812-96), gep. kolonel der cavalerie, gehuwd met Agatha Victoria, baronesse van Asbeck (1825-64), uit welk huwelijk nog één zoon, de oud-archivaris Marinus Godefridus Wildeman (geb. 1864) in leven is.
Zie over hem, behalve in de reeds genoemde geschriften: Levensschets van Jan Ernst Wildeman door prof. J. Bosscha (Breda 1834), slechts in gering aantal exemplaren uitgegeven, doch overgedrukt in De Militaire Spectator 1835, 153 v.v.; Bredasche Courant 31 Dec. 1833 en 1834 nos. 44 en 45; Staatscourant 3 Jan. 1834; Dankbare hulde aan de nagedachtenis van Jan Ernst Wildeman (gedicht) door H. van Overvest Kup (Breda, Broese en comp. z.j.); F.J. Hoppenbrouwers, Klaagzang van Breda's burgerij (Breda 1834); Notulen Verg. Kon. Instituut van Ingenieurs 1870, 133, 137; Historisch