dat hiervan in de Nederlandsche dichtkunde zou kunnen gemaakt worden, werd Westendorp's antwoord in 1826 met goud bekroond; het is gedrukt in de Nieuwe Werken II der genoemde maatschappij (Dordrecht 1830). Een groot excerpt uit de toen nog niet gedrukte kroniek van Abet Eppens gaf hij in zijn Bijzonderheden uit de geschiedenis der hervorming in de provincie Groningen tusschen 1545 en 1580, ontleend uit een ongedrukt handschrift van dien tijd (Gron. 1832). Zeer veel studiën zijn door Westendorp bewerkt en geplaatst in tijdschriften; zij werden door hem verzameld in Verhandelingen over onderwerpen uit het gebied der oudheidkunde en godenleer (Delft 1826). In het belang van zijn wetenschap richtte hij op Antiquiteiten. Een oudheidkundig tijdschrift (Gron. 1820-26, dl. I-III 1), dat hij eerst alleen, later met Reuvens uitgaf. Zijn voornaamste afzonderlijk verschenen werk zijn de Jaarboeken van en voor de provincie Groningen (Gron. 1829-32, 2 dln.), waarin hij de geschiedenis van Groningen en de Ommelanden van de vroegste tijden tot 1493 in kroniekvorm beschreef. Een Plaatsbeschrijving der provincie Groningen lag bij zijn overlijden gereed, maar bleef ongedrukt. Lang na zijn dood verscheen zijn Algemeen overzigt der Romeinsche oudheden in de Noordelijke Nederlanden (Verh. Gen. Pro Excolendo Iure Patrio VI; ook afzond. Gron. 1846). Westendorp was doctor in de letteren honoris causa door de Groningsche hoogeschool. Hij behoorde tot de eerste wetenschappelijke beoefenaars der archaeologie in Nederland; in een eenzaam dorp, ver van de centra der wetenschap en van de musea heeft hij voor zijn tijd goed werk verricht. Zijn ijver en
belangstelling werden niet steeds geëvenaard door zijn critiek; ook zijn methode liet bij een beginnende wetenschap nog te wenschen over. Westendorp bleef ongehuwd.
Zie: Alg. Konst en Letterbode 1836 II, 33 vlg.; Hand. Letterk. 1837, 3 vlg.; Glasius, Godgel. Ned. in voce; De kroniek van Abel Eppens, uitg. door Feith en Brugmans (Werken Hist. Gen. Derde Serie, 27-28), I, blz. XXII vlg.; Mr. H. van A., Herinneringen, 54 vlg.
Brugmans