heette Anna Maria Titia Burhoven Viëtor. Opgegroeid in een talrijk gezin (er waren 8 kinderen), ontwikkelde zij zich voorspoedig, hielp haar jongere broers en zusters voort en oefende zich onderwijl in letterkundige studiën. Gehuwd met den candidaat-notaris van Wermeskerken, woonde zij eerst te Kralingen, daarna te Wormerveer, toen haar man hier notaris was geworden, en zette op beide plaatsen haar letterkundigen arbeid voort. Tal van romans, novellen en andere verhalen zagen van haar het licht, deels in de Hollandsche Lelie, Weekblad voor jonge dames, waarvan zij sedert 1887 redactrice was, deels afzonderlijk. Ook in de tijdschriften Nederland, Europa en Eigen Haard. Afzonderlijk verschenen o.a. de romans: Haar roeping getrouw, 2 dln. (1880); Zijn Ideaal (1885; 3e dr. 1892); Verwante zielen (1886; 2e dr. 1892); Een Hollandsch Binnenhuisje (1888; 7e dr. 1898), en Tom en ik (1889; 4e dr. 1898). Verder de schetsen, novellen, e.a. verhalen: De schoonste gaven der vrouw. Een boek voor meisjes. Naar het Engelsch (1889; 3e dr. 1894); Een verlaten post, (3e dr. 1892); De zeven schoonheden (1897); Onder ons (1898); Samen bergopwaarts (1899) en Van hart tot hart (1900). Eindelijk: Tusschen servet en tafellaken. Gezellige praatjes met onze Hollandsche jongens. Naar het Engelsch bewerkt (1894); Van de muziek des levens (1895); Vormen. Handboek voor dames (1898), en Betrekkingen voor vrouwen (1899-1900); het laatste in samenwerking met anderen. Verreweg den meesten opgang maakten het Hollandsch Binnenhuisje en Tom en ik; het eerste geheel geschreven in den
trant van de Veers Trouw-ring voor het jonge Holland.
Als liefhebbende vrouw en moeder, vereerde Sophie Wermeskerken-Junius het huwelijk en prees dit gaarne aan haar lezeressen aan. De ‘jeugdige lelietjes’ dweepten met de beminnelijke schrijfster-redactrice, die gedurende de laatste twintig jaren der vorige eeuw zeker wel tot de populairste schrijfsters van ons land behoorde. In 1893 lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. geworden, was Johanna van Woude een der eerste vrouwen, aan wie dit lidmaatschap werd toegekend.
De laatste levensjaren van Mevr. v. Wermeskerken-Junius waren droevig en eenzaam. Grievende teleurstellingen werden haar deel. Nadat zij in 1901, tot herstel van ernstig zenuwlijden, alleen te Bussum was gaan wonen, werd zij naar Utrecht overgebracht, waar zij op 51-jarigen leeftijd in een gesticht overleed. Nog lang na haar dood werd zij geëerd als een rijk begaafde vrouw, die in haar leven veel had gewerkt, veel had geleden en gestreden, doch bovenal veel had liefgehad.
Zie: Levenber. Letterk. 1905, 250, en Noord en Zuid 1905, 97.
Zuidema