ding om ongevraagd zijn wedde te verhoogen tot 1200 gld. met 150 gld. immuniteiten. Spoedig daarop trad hij in het huwelijk met Maria Ratellan (gest. 3 Sept. 1809) nichtje van prof. R., uit Amsterdam, 25 Oct. 1772, welke gebeurtenis door een groot aantal gedichten, in een bundel vereenigd, vereeuwigd is: Echt-Zangen enz. Uit dit huwelijk zijn gesproten Claressa (gest. 1798) en Hieronymus (1774 - 12 Febr. 1824) later Rector der Latijnsche school te Franeker.
W. is in zijn onderwijs een trouw leerling geweest van Bos en Hemsterhuis. Zelfstandig werk schijnt van hem niet te bestaan, 't ligt misschien verborgen in zijn nagelaten papieren, die, volgens zijn collega de Crane, een ingens thesaurus bevatten op Homerus, de Gnomici en Propertius. 't Zou juist uit Homerus-studien kunnen blijken in hoeverre de school van Wolf op hem invloed gehad heeft. Maar ook beroemder tijdgenooten hebben bij hun leven niets gepubliceerd en na W. dood hadden jongere geleerden de aandacht der studenten.
Behalve een bewerking van het boek van Lamb. Bos, zijn vroegeren voorganger, Antiqq. Graecarum, praecipue Atticarum descriptio brevis (Fran. 1773, 1809) gaf hij uit: Homeri Iliadis libb. I et II cum paraphrasi Graeca hucusque inedita et Graecorum veterum commentariis magnam partem nunc primum in lucem prodeuntibus (Fran. 1783); Antwoord op de vrage wegens den Homerus van Villoison in Alg. Konst- en Letterbode 1815, II, 160 en Codicis Homeri Meermanniani Descriptio in Acta litt. Soc. Rh. Tr. 1825. Hij bezorgde de uitgave van Selecta e scholis L.C. Valckenaerii in Libros quosdam N.T. (Amst. 1815, 17) en met van Kooten de verspreide Lat. gedichten van Schrader (I. Schraderi Carmina Leov. 1786), op welken ambtgenoot hij een oratio funebris hield en wiens colleges over Geschiedenis en Rom. Ant. hij waarnam. Misschien liggen W.'s verdiensten eerder op het gebied der Friesche taal. Reeds in 1774 gaf hij uit Verhandeling over de Eigen-namen der Friezen met zes Bijlagen daartoe betrekkelijk, en eene Toelage van Fricsche Spreekwoorden. (Fran. 1774). Later in: Taalkundige Bijdragen tot den Frieschen tongval (2 st. Leeuw. 1802, 1806); Waatze Gribberts Bruitoft (Liouwert 1820). Een werk over Friesche spreekwoorden heeft W. niet voltooid.
Vertaald heeft W. de Historia navalis van A. Thysius (L.B. 1657) onder den titel: Neerlands heldendaden ter zee (Amst. en Haarl. 1783, 2 dln.) en met Bosscha, De Levens van Plutarchus 13 dln. (Amst. 1789-1809). De bearbeiding van den tweeden druk heeft hij niet beëindigd. Een bundel Carmina Iuvenilia, door hem ter perse gelegd, is nooit gedrukt. Hij was een vruchtbaar lat. gedichten-maker.
Vijf malen is hij Rector Magnificus geweest; hier volgen de titels der oraties: 1785, de Conditione literarum, quae fuit seculo decimo sexto (onuitgegeven); 1790, de Bonarum hodie Literarum et Eruditionis in Belgio commodis et incommodis, eaque vel amplificandi vel tollendi modis (Fran. 1790); de Abusu ingenii in ea praesertim Sententia spectato quae Iliadem atque Odysseam Homero magnam partem abiudicat (onuitgegeven, wat jammer is); 1803 de Varia academiae Franequerana nuper fortuna (Fr. 1803); 1809, de Admirabili et infinita rerum omnium ingeniorum praesertim et studiorum varietate (onuitgegeven).
Sedert 1790 gaf W. uit eigen beweging een college over de Nederlandsche Taal; in 1797 werd hij belast met dat onderwijs, waarvoor een leerstoel toen