[Vorden, Hendrik van]
VORDEN (Hendrik van), geb. te Vorden, overl. te Oldenzaal 31 Dec. 1629, behaalde te Leuven den graad van Magister Artium en te Keulen het Licentiaat in de theologie. Daarna werd hij professor en president van het Seminarie te Keulen. In 1607 werd hij kanunnik, in 1608 scholasticus en 7 Nov. 1614 deken van St. Plechelmus te Oldenzaal en eveneens van St. Lebuinus te Deventer, doch van dit laatste kapittel waren de goederen in bezit der Protestanten. In 1614 werd hij vicaris-generaal van Deventer en later proost en aartsdiaken van S. Salvator te Utrecht. 3 Maart 1606 werd hij wegens het verrichten van kerkelijke plechtigheden uit de stad verbannen.
Hij was de groote vriend en medewerker van den Apostolischen Vicaris Sasbout Vosmeer, hield veel briefwisseling met hem, wordt door dezen geprezen om zijn geloof en ijver en op zijn sterfbed als opvolger aangewezen. De Utrechtsche geestelijkheid begeerde hem dan ook als opvolger, doch hij werd door die van Haarlem beslist geweigerd, waardoor Philippus Rovenius Apostolisch Vicaris werd. Ook met dezen hield hij veel briefwisseling en hielp hem vooral in zijn strijd met de Jezuïeten. 31 Dec. 1628 legde hij het dekenschap van het Kapittel van Deventer neer en stierf te Oldenzaal in het koor der kerk, terwijl hij als deken de Antiphoon der Vespers aanhief.
Zie: Archief Aartsb. Utrecht I; III; IV; VII; XIII-XV; XVII; XX; XXII; XXIII; XXVIII (zie registers); Geerdink, Bijdragen Twenthe 99, 118, 205, 527; van Heussen, Hist. Episc. Daventr. 29, 67.
Janssen