Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1410]
| |
derde zoon van Jacobus en Petronella Beucker, studeerde te Utrecht in de theologie doch promoveerde niet. Hij vestigde zich te Leeuwarden, waar hij op 15 Oct. 1762 door de Magistraat tot rentmeester der Geestelijke goederen en tot administrateur der logisgelden benoemd werd. 21 Sept. 1792 legde hij zijn ambt neer. In 1792 werd hij tot lid van de Vroedschap en in 1795 tot burgemeester gekozen, doch verloor beide waardigheden door de Omwenteling. Niet alleen op de theologie, ook op archief- en muntkundige studiën legde hij zich toe, terwijl hij zelf eene niet onbelangrijke penningverzameling bijeenbracht. In 1800 gaf hij eene Naamtijst van Anticke penningen van de Leidsche Hoogeschool uit. Op theologisch gebied verschenen van zijne hand: Vertoog over de verborgenheid der Godzaligheid en over de Godspraak van Lamech, gevolgd van eene Proeve over 1 Joh. V: 6-8 (1778); Exercitatio de caritate palriae vera virtute (1783); De Israëlitische Godsregeering, met de Bigamie onder het Oude Verbond (2e druk, 1800).; Verhandeling over den zin van de Wet Genesis IX: 6, aangaande de straf van den doodslag en het recht van gratie, met een Verhandeling over het eeuwig priesterschap van Melchizedek (1803); Nodige ophetderingen betrekkelijk tot deze twee verhandelingen (1804); alle te Leeuwarden. Bovendien vervaardigde hij in 1794 een inventaris van de Stedelijke archieven van Leeuwarden, welke hij in 1803 omgewerkt uitgaf onder den titel van: Register van de archiven, stukken en documenten, liggende in de slads-archive-kas te Leeuwarden. Hierdoor werd hij benoemd tot stads-archivaris. De nationaal-verklaring der geestelijke goederen heeft Voorda genoopt zijne meening hierover uit te spreken in een drietal geschriften, n.l.: Noodig bericht aangaande de Geestelijke Goederen der stad Leeuwarden, (1796); Consideratiën over Geeslelijke Goederen, mitsgaders over de kerkgebouwen te Leeuwarden (1798) met Vervolg van de Consideratiën (1798). In 1769 was Voorda tot voogd van het Nieuwe Stads-Weeshuis benoemd. Ongehuwd gebleven, liet hij zijn vermogen aan deze instelling na, welke destijds zeer noodlijdend was. Zijn portret hangt in de voogdenkamer van dit weeshuis. Zie: G. de Wal, De claris Frisiae Jureconsultis, 381, 382. W. Eekhoff, Cat. der stedelijke Bibliotheek van Leeuwarden 21, 237 en 249; Notulen van de Magistraat van Leeuwarden, 1762. Visscher |
|