staatsche legerafdeeling overvallen; de proost was genoodzaakt te vluchten en keerde, na op verschillende plaatsen in den omtrek zich gedurende eenige dagen schuil gehouden te hebben, 29 Sept. weer, terug. Tusschen verschillende woelingen door dreven de Staten van Brabant, nogmaals aan op de hernieuwde aanstelling van Veltacker tot prelaat, en vrijmaking van de abdij. Volgens hun schrijven van 10 Dec. 1577 was Veltacker opnieuw tot prelaat erkend en in die hoedanigheid als medelid der Staten aanvaard. Door de onregelmatigbeden in de aanstelling, ontstond oneenigheid tusschen bisschop Metsius en Veltacker. De bisschop schildert zijn tegenstander af als met de vijanden der kerk heulend. Hoe 't zij, Veltacker bleef het klooster met groote toewijding besturen en redde het van een haast onvermijdelijken ondergang. Toen in 1578 bijna alle kloosterlingen naar 's Hertogenbosch vluchtten, bleef hij met nog eenigen achter om de zielzorg voor de streek waar te nemen. Daar bleef hij, ondanks alle lasterlijke aantijgingen van geloofsverzaking en meer andere, tot grooten lof van de heele omgeving werkzaam, tot de dood hem uit dit leven wegnam. Hij werd in het koor der abdijkerk begraven.
Zie: Fr. Waltman van Spilbeeck, De abdij van Tongerloo 337, 338, 366, 367, 369, 372, 377-381; Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom 's Hertogenb. I, 254 en 255; V, 874; Coppens, Nieuwe beschrijving van het Bisdom 's Hert. IV 255 en 256.
Heeren