Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1358]
| |
op de Hoogewoerd woonde. Door den nuntius Crivelli (1744-1755) werd hij in Dec. 1746 tot pastoor benoemd aan de statie in de Molstraat te 's Gravenhage, tevens tot aartspriester van Holland, Zeeland en West-Friesland. Zoowel door de reguliere als de saeculiere geestelijkheid werd zijne benoeming toegejuicht; zelfs boden hem de kapittelheeren bij eene vacature eene plaats aan in hun collegie. Volgens eenigen zou hij in deze zaak den nuntius geraadpleegd hebben, die hem volle vrijheid van handelen liet; volgens anderen zou hij voor het lidmaatschap bedankt hebben als zijnde dit, naar zijne meening, in strijd met de pauselijke decreten en onvereenigbaar met zijne waardigheid. Zijne weigering bezorgde hem de verontwaardiging en de minachting der Haarlemsche kapittelheeren. Door zijn voorzichtig optreden verijdelde hij de plannen van pater Norbertus, die de Jansenisten met den H. Stoel poogde te vereenigen zonder hen het formulier van Alexander VII of de bul Unigenitus te laten aannemen. Daar de nuntius in het bestuur der Missie met den invloed der z.g. kapittelheeren rekening hield, achtte van der Valck als Superior zich voorbijgegaan en wilde zijn ambt en waardigheid nederleggen: maar zijne geestelijkheid overtuigde hem, tot welzijn der Missie, te moeten blijven, omdat hij bij de regeering in hoog aanzien stond en haar vertrouwen genoot. Den 19en Juni 1747 ging hij op audiëntie bij den Prins van Oranje om Zijn Doorluchtigheid te complimenteeren met diens verheffing tot het Stedehouderschap. Naar aanleiding van dit bezoek werden verscheidene gedichten gemaakt en uitgegeven. Zie: Bijdr. bisdom Haarlem, I, 285; VI, 391-393; XVIII, 365-367, 432; XXIII, 201, 405, 421; XXVI, 266; Archief Aartsbisd. Utr.; VIII, 306; XXXVIII, 193; Bissch. Oud- Archief, Haarlem. van der Loos |
|