compagnie der Groningsche studenten, die ook aan den Tiendaagschen veldtocht deelnam. 4 Juni 1834 promoveerde hij in de letteren en in de rechten op een tweeledige dissertatie: Disputationes de Romanorum prudentia in populis sub imperium suum subjungendis conspicua: 1o. Historicopolitica, de via ac ratione qua Romani ab initio civitatis imperium suum propagaverunt; 2o. Juridico politica, de conditione qua diversi populi in imperium Romanum recepti usi sunt (Gron. 1834). Hij vestigde zich te Groningen als advocaat, maar wijdde zich ook aan allerlei maatschappelijke belangen, met name armenzorg en liefdadigheid. Daarnaast gaf hij zich aan historische studiën; hij was een verdienstelijk lid van het genootschap Pro Excolendo Jure Patrio, waar hij tal van rechtshistorische voordrachten hield. Ook in den Groningschen Volksalmanak heeft hij zeer veel gepubliceerd. Zijn belangrijkste werk is De Warven en de Hoofdmannen- Kamer of het voormalig Provinciaal Gerechtshof binnen de stad Groningen, in verband beschouwd met de staatkundige geschiedenis van dit gewest (Gron. 1839), dat nog steeds over dit onderwerp geraadpleegd wordt. In 1843 werd Tresling door de Staten van Groningen gekozen tot lid der Tweede Kamer; hij stemde daar voor de financieele wetten van Van Hall, wat hem te Groningen zeer kwalijk werd genomen. Hij trok zich die meening van zijn medeburgers sterk aan; want hij was een fijngevoelig man, met neiging tot melancholie. Zijn spoedig gevolgde dood belette hem op staatkundig gebied een man van beteekenis te worden. Tresling was 6 Mei 1835 gehuwd met Willemina Laurentia Stratingh, dochter van prof. S. Stratingh Ezn. en Geertje Gersonius, die hem
overleefde.
Zie: Hand. Lett. 1845, 4 vlg.; Gron. Volksalmanak 1845, 1 vlg. (met bibliographie en portret); M.H.v.A. Herinneringen, 188 vlg.
Brugmans