[Tienstra, Ulboldus]
TIENSTRA (Ulboldus), monnik en abt der Cisterciënserorde, geb. uit eene gegoede familie, 1387, te Opsterland, Friesland, overl. als abt van Bloemkamp in zijne abdij te Hartwert 1459 of 1460. Op 20-jarigen leeftijd was hij aangespoord door den roem van de hervorming in het klooster Menterne onder den abt Boyngus (kol. 190) aldaar ingetreden. Spoedig werd hij door den abt als prior aangesteld, waarschijnlijk toen abt Hermanus in Menterne of Termunten Boyngus opvolgde, 1416. Vervolgens werd hij abt van Menterne en kort daarna van Klaarkamp. 1415 komt Boyngus nog voor als abt van Menterne, 1416 was hij abt in Godsschool en Hermanus in Menterne. Opnieuw was Boyngus 1419 abt van Menterne en komt als zoodanig tot 1433 in oorkonden voor. Omtrent dezen tijd werd Ulboldus dus abt in Menterne en kort daarop in Klaarkamp. Dit kan eerst gebeurd zijn na Sept. 1437, want op dezen datum komt abt Balduinus nog voor in een oorkonde als abt van Klaarkamp. Volgens de kroniek van Bloemkamp werd hij aldaar abt 1440, en bestuurde de abdij 20 jaren. De Kroniek is voor dit tijdperk zeer onjuist en verward. Geen enkele abt wordt in de kroniek zoo geprezen als Ulboldus. Met zoovele woorden worden zijne deugden opgesomd, dat van niets anders gewag gemaakt wordt. Hij was een sprekend voorbeeld voor zijne ondergeschikten, wars van allen pronk en praal, leefde als een gewoon kloosterling, steeds zoowel bij dag als bij nacht het eerst aanwezig bij de koordiensten.
De kroniek vermeldt verder niets anders dan dat abt Ulboldus de Makkummerzijl liet graven. Winsemius en anderen weten te verhalen, dat over de gerechtigheden van deze zijl geschillen ontstonden met de abdij Lugdingakerke, die zoo hoog liepen, dat men een oorlog verwachtte tusschen de beide abdijen. Waarschijnlijk leidde het geschil tot eene langdurige procedure.
Zie: Schoengen, De Kroniek van Bloemkamp in Arch. Aartsb. Utrecht XXIX (1903) 180-184 en XLI (1915) 84-86, en de talrijk aldaar vermelde schrijvers.
Fruytier