ten behoeve van den bouw van een gemetseld droogdok aan het Nieuwediep. Met ingang van 1 Jan. 1869 werd zijn beheer uitgebreid over het geheele maritieme etablissement Willemsoord, daaronder dus ook begrepen het herstel van het oude droge dok.
Eene tweede opdracht bekwam Strootman in 1869, weder met bovengenoemden ingenieur Tromp, voor eene reis naar Engeland tot bezichtiging van ijzeren droge dokken. Dit stond in verband met eene hem in hetzelfde jaar gedane opdraoht tot het maken van een ontwerp van zulk een dok ten behoeve van den dienst der marine in Oost-Indië. Ook aan deze opdracht werd gevolg gegeven, en in 1864 kwam het dok onder Strootman's toezicht gereed. Ook werden nog voor de marine onder zijn toezicht in 1860 eene ketelmakerij en eene werkplaats voor herstel van stoomwerktuigen aan het Nieuwediep en in 1863 een duikerklok voor den dienst der marine in Oost-Indië gemaakt.
Met zijne hoofdwerken, de beide dokken, zijn veel ongevallen geschied, en het is bekend, dat als een ingenieur in zijn werk een ongeval is overkomen, al is het in zekere mate door zijne schuld ontstaan, hij daarna, al kost de herstelling veel geld, veel meer eer inlegt dan als hij geheel zonder dat er eenig bezwaar naar buiten paraisseert, een moeilijk werk tot een goed einde brengt. En hier heeft Strootman alle moeilijkheden met glans overwonnen, en de uitvoering der werken in met veel teekeningen toegelichte verhandelingen in de werken van het Kon. Inst. v. Ing. beschreven. Deze beschrijvingen waren zeer uitvoerig, en nog veel later, in 1867, zond hij aan het Instituut weer tal van stukken in, die het bestuur niet wilde plaatsen. Het gevolg hiervan was, dat hij voor zijn lidmaatschap bedankte. In 1875 werd hij echter weder lid.
Was dit weigeren van zijne pennevruchten voor hem eene teleurstelling, aan betuigingen van tevredenheid vanwege de regeering heeft het hem niet ontbroken; zoo in 1859 eens, in 1860 tweemaal en in 1865 driemaal, terwijl hij voor zijne werkzaamheden voor de Indische marine eene gratificatie van ƒ 1500 bekwam.
In 1865 werd de commissie voor de dokwerken ontbonden, en met ingang van 1 Jan. 1867 werd Strootman weder bij den waterstaat teruggeplaatst, nadat hem reeds met ingang van 1 Dec. 1866 de dienst in het oostelijke arrondissement 's Hertogenbosch was opgedragen.
Met ingang van 1 Mei 1867 werd hij hoofdingenieur, en wel in de provincie Noord-Brabant, zoodat hij toen niet van standplaats veranderde. Evenwel duurde zijn verblijf te den Bosch slechts kort, want met 1 Oct. 1867 werd hij naar Middelburg verplaatst, waar de zeer gewichtige dienst in Zeeland hem werd opgedragen. Maar ook hier was hij korten tijd, want met 1 Jan. 1869 werd hem op zijn verzoek, daar hij in het belang zijner gezondheid in droger lucht moest wonen, de dienst in de provinciën Groningen en Drente opgedragen; hij bekwam Assen als standplaats.
Eene zeer belangrijke commissie was die, waarin hij van 1870 tot 1872 werkzaam was, om de gemeente Amsterdam van advies te dienen over het rioolstelsel.
In 1873 kreeg hij het aanbod om in dienst van Egypte te treden, hij zou met de ingenieurs Stieneker en Hogerwaard daarheen gaan, doch toen de onderhandelingen reeds ver gevorderd waren, werden zij namens den khedive plotseling afgebroken.
Als hoofdingenieur was Strootman door zijne