[Scheltema, Nicolaas]
SCHELTEMA (Nicolaas), geboren te Franeker 16 November 1810, overleden te Gouda 3 Februari 1901, stamde uit een oud geslacht, zeer waarschijnlijk afkomstig uit Vlaanderen, doch sedert het midden der zestiende eeuw in Friesland gevestigd.
Hij was de oudste zoon van Petrus Nicolaas Scheltema (geb. 5 Aug. 1787 overl. 7 Juli 1822) en Maria Elisabeth van der Veen (geb. 21 of 22 Nov. 1790, overl. 24 of 25 Febr. 1826).
Hij verloor dus zijn ouders op betrekkelijk jeugdigen leeftijd. Na den dood zijns vaders schijnt de moeder door familieleden gedeeltelijk ontlast te zijn van de zorg voor de kinderen. Nicolaas woonde althans geruimen tijd bij de weduwe Telting, een nicht van zijn vader, op het bekende Martena-huis te Franeker. Het lager onderwijs schijnt toenmaals te Franeker te wenschen te hebben overgelaten, zoodat eenige jongens en daaronder ook N.S. genoodzaakt waren, dagelijks de wandeling heen en terug te maken naar Tzum, waar een goede school was.
Later bezocht hij de Fransche school van het Depart. Franeker der Mij. tot Nut van 't Algemeen en besloot vervolgens zich aan het onderwijs te wijden. Als kweekeling deed hij in 1827 te Leeuwarden examen voor onderwijzer van den vierden rang en als zoodanig vertrok hij in 1828 naar Amsterdam, om daar geplaatst te worden aan de destijds bekende kostschool van D. Ouwersloot, (die aan de familie Scheltema verwant was). Daar zijnde deed hij in 1829 zijn tweede examen voor een hoogeren rang. De tijdsomstandigheden zouden echter oorzaak worden van het afbreken van zijn loopbaan bij het onderwijs.
Als loteling van het jaar 1829 was hij vrij van dienst gebleven, bij gelegenheid van de buitengewone lichting van 1831 werd hij evenwel, 21 September van dat jaar, als milicien ingedeeld. Het militaire leven trok hem in het geheel niet aan, maar hij hoopte op een kans, om bij de administratie te worden geplaatst en, waarschijnmet het oog daarop, verbond hij zich 26 Juni 1832 voor zes jaren als korporaal bij de Depôtkompagnie van het 1e Bataillon Jagers. Opgeklommen tot sergeant-majoor kwam hij in betrekking bij het Departement van Oorlog en werd hij, bij K.B. van 10 Sept. 1836, bevorderd tot 2en luitenant, voorloopig in zijn betrekking bij dat Departement gecontinueerd.
Dit ‘voorloopig’ zou 30 jaren worden. Later overgegaan bij den Staf der Infanterie volgde 4 April 1854 zijn bevordering tot kapitein en 7 October 1860, die tot majoor, werkzaam blijvend bij de afdeeling ‘Personeel en Militaire Zaken’ bij het Departement. Het voornaamste werk, dat door N.S. tijdens zijn ambtelijke loopbaan aan het Dep. van Oorlog werd tot stand gebracht, was de Militiewet van 1861.
Tijdens zijn langdurig (35-jarig) verblijf in