nadat hij op 8 Sept. 1828 bij de plechtige opening der inrichting opgetreden was als feestredenaar met eene Redevoering ten betooge, dat de geneeskundige school te beschouwen zij als eene nieuwe bron voor het welzijn des algemeens, opgenomen in Hippocrates, magazijn toegewijd aan den geheelen omvang van de geneeskunde, beschouwd als wetenschap en kunst (VIII, St. 1, 1), waarvan hij mederedacteur was. In 1834 vroeg hij zijn ontslag als lector en motiveerde dit aldus, ‘De onmogelijkheid om duurzaam op eene waardige wijze aan mijne verplichtingen beide als praktisch arts en als lector te kunnen voldoen is de eenige aanleidende oorzaak tot dat verzoek geweest.’ Hij was vele jaren lid van de provinciale geneeskundige commissie voor Zuid-Holland resideerende te Dordrecht en had zich doen kennen als iemand met rijke ondervinding toegerust, begaafd met welsprekendheid en in ruime mate vele eigenschappen bezittend, die men zelden vereenigd aantreft.
Wetenschappelijke bijdragen van hem verschenen in bovengenoemd tijdschrift, t.w.: De stelling van Hippocrates ‘De natuur zelve geneest de ziekte’, kortelijk getoetst, in Hippocrates, Magazijn enz., I, St. 1, 1; Iets over de behandeling der venerische liesbuilen, Ibid I, St. 8, 215; Over de meerdere zekerheid, welke de beschouwing der tong boven het onderzoek van den pols verschaft in het juist beoordeelen van sommige ziekten. Eene bijdrage tot de geneeskundige semiotiek, Ibid. II, St. 3, 231; Waarneming omtrent het nut van het zoete kwik in den croup, Ibid. IV, St. 1, 1; Over de aanwending van den bella donna-wortel als waarschijnlijk middel tegen de scharlaken koorts, Ibid. VII, St. 1, 1.
Simon Thomas