den bestaanden regeeringsvorm en uitte hij zijn gehechtheid aan den Prins. Zijn traktement werd daarop ingehouden maar nadat hij zijn leedwezen betuigd had, werd de straf weer ingetrokken. Als oudste pred. wijdde hij 1 Jan. 1682 de Nieuwe of Oosterkerk in met een preek over 1 Kon. 5: 4, (gedrukt, Rotterdam 1682), terwijl hij in 1677 tot curator der Latijnsche school werd benoemd. Hij heeft ook een rol gespeeld bij het bekende optreden van E. van Someren, den chiliast, die 28 Jan. 1674 als proponent een preek te Rott. hield, waarin hij kettersche gevoelens verkondigde R. en zijn ambtgenoot N. Grebber waren er bij tegenwoordig en toen het al te zeer buiten de schreef ging, teekenden de beide predikanten openlijk verzet aan. Het gevolg was, dat van S. op last van den Burgemeester van den kansel werd verwijderd. Later werd het voorgevallene door R. te boek gesteld en uitgegeven (Rott. 1674) achter een preek die Ds. E. Clement gehouden had ter bestrijding van v. Someren's opvattingen (Pamflet Knuttel No. 11251), nadat ook van Someren's preek hetzelfde jaar in druk verschenen was (Pamflet Knuttel No. 11250).
Als dichter heeft hij een eenigszins ongunstige vermaardheid behouden. Behalve lofdichten voor stichterlijke poezie van zijn tijdgenooten b.v. bij Cl. le Jeune's, CL Psalmen Davids in musyk gebracht (Schiedam 1664), voor een werk van zijn vriend Dr. Sim. Simonides, Laetste Bevelen aen de Gemeynte te Rotterdam (Rott. 1664), voor Jac. Borstius' Werken, schreef hij ter eere van het huwelijk van Ds. Car. Ursinus en Clara Bontius, 26 Nov. 1658 te Leiden voltrokken, een gedicht: Priesterlijk Bruylofs-Bedde geheeten, dat in druk verscheen gevolgd door een zelfde soort vers van zijn Rotterdamschen ambtgenoot en vriend S. Simonides. Het was een aan het Hooglied ontleende vergeestelijking van den bruiloftsnacht, dat allerwege verontwaardiging wekte. Geen wonder dat de schotschriften niet uitbleven. Nog in 1658 verscheen te Leiden een verzameling getiteld: Priesterlyk Bruilofts-Bedde ofte Minne-sangen, seer geestigh berijmt door twee geestelijke Vaders, voor de derde maet her-drukt. Waer bij gevoecht is de stekelige Venus-Krans, ende het Maeslant-Sluysche omghekeerde Priesterlycke Bruyloftsbedde. Gerijmt door twee al te naeusiende Poëten. Een jaar later zond R. een Verantwoordingh in het licht tegen de rondgestrooide lasterschriften (Pamflet Knuttel No. 8192 en 8193). Toen ze in 1707 nog eens gezamenlijk herdrukt werden in de Nederduitsche Keurdigten (Schiedam 1707, pag. 9-29), waren ze nog met enkele, eveneens anonyme, spotdichten vermeerderd, een bewijs hoeveel stof het al te zinnelijke gedicht van den Rotterdamschen predikant had opgejaagd.
Zijn prozawerken vormen een lange lijst, meestal zijn het bundels novellen, anecdoten, historische wetenswaardigheden, stichtelijke verhandelingen, nuttige zede- en geloofslessen, die blijkbaar in hun tijd veel lezers vonden en die getuigen van de groote kennis en belezenheid des schrijvers. We noemen hier slechts de voornaamste en meest gelezene:
Geestelijk Gebouw, opgetimmerd uyt de eerste woorden in 1 Petr. 2, 5 (Rott. 1657); Drieweeksche voorbereyding ofte t'samenspraak tusschen Maria, Martha en Lazarus (3e dr. Amst. 1715); Historisch Sterf-huys (2de dr. Rott. 1668; nog in 1880 herdrukt); Bloedspiegel der Religie, of kort en beknopt Huys-Martelaersboekje (2de dr. Rott. 1618, 4de dr. 1735, 5de dr. Rott.