zooals men hem heeft voorgesteld, is niet duidelijk. In 1574 heeft de Kerk van Rotterdam er over gedacht hem te beroepen, maar men zag er van af, omdat zijn stem ‘niet al te luidtbaer’ was. 25 April 1576 beriep Middelburg hem, maar 30 Juni d.a.v. bedankte hij. Het volgend jaar deed men van Haarlem uit pogingen om hem daarheen te doen komen; hoewel 20 Juli van dat jaar zelfs niemand minder dan de Prins er sterk op aandrong dat hij dat beroep zou aannemen, zag hij zich toch genoopt het van de hand te wijzen. Hij bleef te Londen tot hij naar Gent ging. Dit gebeurde in 1578. 23 Febr. van dat jaar vroeg de Kerk daar hem voor een drie of vier maanden ter leen. 23 Maart daarop verklaarde Londen zich tot die leening bereid, zoodat hij Vrijdag voor Paschen nog in zijn nieuwen werkkring aankwam. In verband met de opleving der vrijheid in het vaderland wachtte hem daar veel werk. Reeds een der eerste dagen na zijn aankomst maakte hij een reis naar Kortrijk en Oudenaarde. Niet lang daarna had hij de nationale synode van Dordrecht (1578) te bezoeken. In 1580 trad hij met zeven andere theologen als arbiter op in de zaak-Coolhaes te Leiden. Waren met dat al de enkele maanden hulp, waarvoor hij naar Gent was gegaan, reeds tot bijna evenveel jaren uitgedijd, 13 Juli 1581 vroeg hij aan zijn kerkeraad te Londen hem ter wille van Gent geheel los te laten. Ingewilligd is dat verzoek echter niet, want in 1583 - na den dood van dr. Jan van Roo - werd Regius naar Londen terug ontboden; en klaarblijkelijk was hij dus toen nog steeds aan de Kerk daar verbonden. De omstandigheden lieten toen echter niet toe dat hij terstond aan die roepstem gehoor gaf. Eerst nadat ze in Juni 1584 nog eens was herhaald en nadat door den val van Gent voor Parma's belegeringstroepen zijn
verblijf in Vlaanderen verder onmogelijk was geworden, keerde hij naar Engeland terug. 1 Oct. 1584 kwam hij te Londen aan, en sedert is hij daar toen werkzaam gebleven. behalve gedurende eenige weken in den zomer van 1587, toen hij geleend werd aan de nederduitsche vluchtelingenkerk te Norwich.
Regius schijnt tweemaal getrouwd te zijn geweest. Er is een brief van 1578, waarin hij van zijn vrouw gewag maakt. En op 23 Juli 1594 vermeldt het huwelijksregister der londensche vluchtelingenkerk: D. Jac. de Coninck van Cortrijck met Elisabeth Ruytinck van Noortwijck [Norwich]. Twee van zijn zonen volgen hieronder; maar hij heeft verscheidene kinderen meer gehad; de in het londensche doopboek genoemde Daniël (28 Maart 1587), Samuël (27 Maart 1589), David (2 Jan. 1592) Anna (14 Aug. 1595) en de tweeling Lea en Rachel (4 Juni 1601) zullen toch vermoedelijk wel allen uit de beide genoemde huwelijken geboren zijn.
Toen in 1578 de Kerk van Gent zijn overkomst wenschte, was een van de beweegredenen, die haar daartoe dreef: dat hij ervaren was in diverse talen. In verband daarmee valt hij te noemen als bewerker van verschillende vertalingen. In Nov. 1579 werd hem door de Kerken uit het kwartier van Gent opgedragen Calvijns commentaar op den brief aan de Romeinen over te zetten; waarvan vermoedelijk echter niet is gekomen. Hetzelfde gebeurde met Calvijns uitlegging van de algemeene zendbrieven. Daar in 1581 een gedeelte van die vertaling af was, en in 1582 verscheen: De Commentariën Joannis Calvini op de canonieke Sendtbrieven Petri, Jacobi, Johannis, Judae, overgheset door J.R., Dienaer des Goddelijcken Woorts (Leiden 1582 en eveneens Amst. 1582) zal onder dien J.R. zich vermoedelijk deze Jacobus Regius verschuilen.