der armen door zijne vertroostingen en milddadigheid. Toen hertog George van Saksen en de hertogen van Brunswijk tijdens de belegering van Groningen in de abdij verbleven, gingen zij gemeenzaam om met den abt, die hun dikwijls van dienst was als tusschenpersoon in de onderhandelingen met Groningen of met de hoofden van Friesland. Mei 1514 werd de abdij, waarin 2000 Saksers lagen, belegerd door graaf Edzard, erkend als heer door Groningen. Onder de bezetting in de abdij brak de pest uit, waaraan 600 soldaten, de prior en 18 monniken stierven. Toen de Saksers Nov. 1514 de abdij hadden verlaten, bezette de grietman van Langewold met eenigen zijner onderdanen het klooster. Reeds den volgenden dag trokken de Groningers op om de abdij op te eischen. De grietman weigerde en begon met het achtergelaten geschut te vuren. De kloosterlingen echter hakten de poorten open en lieten de Groningers binnen. Dezen evenwel plunderden veel in de abdij en lieten de versterkingen, de torens en muren aan de oostzijde omverwerpen, om haar als vesting onschadelijk te maken.
De abt was om zijn ijver voor de kloostertucht bekend in heel de Orde. Op het generaal-kapittel te Citeaux 1510 werd hij zeer geprezen, omdat hij zijn bursarius (schatbewaarder), die bij zijn dood schuldig bevonden was aan diefstal, buiten den gewijden grond had begraven, zooals de statuten der orde voorschreven. Door den abt van Citeaux werd hij aangesteld als zijn commissaris, belast met de visitatie der kloosters in Friesland, een taak, waarvan hij zich gedurende vele jaren met nauwgezetheid en tot welzijn der orde kweet. Niettegenstaande de zware schade door de oorlogen aan de abdij toegebracht, wist hij toch nog middelen te vinden om de abdij-gebouwen te herstellen en te verfraaien. Als vurig dienaar en vereerder der H. Maagd deed hij haar altaar vernieuwen en plaatsen in hare kapel aan de noorderdeur der kerk. Ondanks den ijver van den abt had toch de voortdurende aanwezigheid, bijna onafgebroken sedert 20 jaar, van ruwe en woeste soldaten, sporen in de abdij achtergelaten. 20 Aug. 1520 werd door de knechten en conversen der abdij, opgehitst door hunne meesters, de kelners der abdij, de twee gebroeders der familie Gayckinga, in een vechtpartij doodgeslagen op het voorplein der abdij. Zwaar was deze slag voor den ouden abt, die de laatste jaren blind geworden was. De bekende Willem Frederiks, persona van St. Maarten, vriend van abt Elbertus, bewerkte door zijn invloed, dat een scheidsgerecht tot stand kwam. Zitting in dit scheidsgerecht had ook Evert Jarges, pastoor van St. Maarten, doctor in de rechten en eveneens zeer bevriend met de abdij. De schuldigen werden uit het land verbannen en aan de abdij werd een zware boete opgelegd. Na ernstig beraad legde abt Elbertus, blind sinds 4 jaren, zijn ambt neder, overleed spoedig daarna en werd in de kapittelzaal, de
begraafplaats der abten, bijgezet.
Zie: Brugmans, De Kroniek van het Klooster Aduard, 77-82, 126-137; Nanninga Uitterdijk, Gesch. der voorm. Abdij te Aduard, 82-94; Benninghe, Kroniek in Brouerius, Analecta 213 en vv.
Fruytier