der Eerste Kamer. Inmiddels was hij in 1840 benoemd tot president van het Gerechtshof in Gelderland. Meer dan eens werd hem een ministerieele betrekking aangeboden, totdat hij in 1847, na de aftreding van van Hall, de portefeuille van Financiën aanvaardde, die hij echter maar zeer kort behield. Na de Aprilbeweging van 1853 werd hij door 't hoofdkiesdistrict Amersfoort naar de Tweede Kamer afgevaardigd, waarin hij zitting bleef houden tot Sept. 1857 en tot de conservatieve partij behoorde.
Verschillende geschriften zagen van zijne hand het licht, o.a. Aanmerkingen op het ontwerp van een wetboek op het Strafrecht voor het koningrijk der Nederlanden (1828); Het ontwerp van een wetboek van strafvordering op zich zelf en in vergelijking met de bestaande Fransche wetgeving beschouwd, 2 dln. (1828), en De conflicten van attributie uit een geschied- en staatkundig oogpunt beschouwd (1842).
Zie: Levensber. Letterk. 1863, 25; van Welderen Rengers, Parl. Gesch. Nederl. (1907), Register.
Zuidema