Q.
[Quack, Jan de]
QUACK (Jan de), geb. te Rotterdam 16 Aug. 1769, als zoon van Jan de Q. en Hester Esbeek, overl. te Beverwijk 4 Juli 1852, als weduwnaar van Johanna van Sluys, met achterlating van 2 dochters. Hij was magazijnmeester bij het fransche leger tijdens den veldtocht in Noord-Holland in 1799, bekleedde daarna eene betrekking bij het ministerie van marine en koloniën voor de W.I., werd in 1811 commissaris van politie te Zaandam, in 1812 te Hoorn, in 13 weder te Zaandam, waar de maire H. Gobel hem de verdediging opdroeg der beschuldigden wegens het oproer van dat jaar, welke de generaal Molitor, die de opstandelingen deed doodschieten, hem niet toeliet. In 1814 werd hij commies bij het dep. van den koophandel en koloniën, in 15 bij dat van binn. zaken, in 1823 als zoodanig gepensionneerd, in 1824 plaatsverv. vrederechter te Beverwijk, in 1828 burgemeester aldaar, in 37 ook te Castricum. Hij schreef de romans: De lotgevallen van de familie Walstruik of Nederland gedurende eene halve eeuw (2 d. Amst. 1838) en Maria de l'Orineau, of de huwelijksaanvrage (Amst. 1846) Voorts: Staatsk. Geloofsbelijdenissen in Nov. 1848 (Alkm. 1849) opnieuw aldaar uitgegeven in 1858 als: Een kroegpraatje van eenige politieke tinnegieters, luimig dichtstuk. Dichtstukjes van hem komen ook voor in de Jaarboekjes der Maatschappij V.W. van 1826, 31, 37, 42 en 52, het laatste (met muziek van W. Coster) Raad aan mijne medevisschers, na zijn dood opgenomen als hulde aan zijne verdiensten jegens deze Maatschappij, waarvan hij reeds in 1821 te 's Gravenhage lid werd, en 1824-25 overgaande tot de afdeeling Alkmaar, waar hij eerlang een der directeuren van het dep. taal en dichtkunde werd. Zijn portret
door J.H. Hofmeister werd gesteendrukt bij E. Spanier.
Zie: Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Woordenb. 630.
Bruinvis