[Pols, Johannes]
POLS (Johannes), verdienstelijk rechtsgeleerde, 22 Jan. 1826 in den Haag geb. en 10 Sept. 1885 ald. overl. Hij was de oudste zoon van Jacques P.. hoofddirecteur der posterijen, en Jeannette Hermina Deketh, ontving het voorbereidend hooger onderwijs op de latijnsche school zijner geboortestad, waarvan toen C. Bax rector was, en liet zich in 1844 te Leiden als jur. stud. inschrijven. Hier kreeg hij tot leermeesters van Assen, Tydeman en Thorbecke. Reeds als student onderscheidde hij zich door bijzonderen studiezin; hij schreef een antwoord op de prijsvraag (1847): Ordine historico exponatur quinam praesertim jureconsulti locum ‘de lege ad praeteritum non revocanda’ illustraverint et qua ratione in componendis praecipuis illius generis controversiis versati sint, welk antwoord in 1848 de eer der bekroning waardig werd gekeurd. 30 Mrt. 1849 promoveerde hij op een diss. De corporibus moralibus, die zeer gunstig beoordeeld werd. Na zijn promotie vestigde Mr. Pols zich als advocaat in den Haag, werd in 1855 benoemd tot lid van de arrond. rechtb. te Rotterdam en in 1877 tot lid bij den Hoogen Raad. Zoowel in Rotterdam als in den Haag, waar hij zich in laatstgenoemd jaar opnieuw metterwoon vestigde, bekleedde hij tal van maatschappelijke betrekkingen: lid van den gemeenteraad, lid van de Commissie v. toezicht op het M.O., curator van het gymnasium enz. Hij schreef (zonder naam): Bezwaren tegen het ontwerp van wet op de nieuwe regterlijke inrigting (1860) en opstellen in Themis (1853) en in de Nieuwe Bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving (1855), zoowel onder eigen naam als onder het pseudoniem Paulus. Zijn verdiensten werden erkend door het Bataafsch
Genootschap, door de Hollandsche Maatsch. van fraaie kunsten en wetenschappen, door het Prov. Utrechtsch Genootsch. K. en W., door de Vereeniging voor Statistiek, de Vereeniging tot uitgave der bronnen van het Oud-Vaderlandsche recht, alsmede door de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden, die hem alle tot hun medelid benoemden.