[Pleyte, dr. Willem]
PLEYTE (dr. Willem), zoon van Cornelis Marinus Pleyte en Gesina Maria van Voorthuysen, geb. te Hillegom 26 Juni 1836, gest. te Leiden 11 Maart 1903. Hij bezocht de Fransche school te Loenen en de Latijnsche school te Zaltbommel, waarna hij in 1855 als student in de godgeleerdheid werd ingeschreven. In 1860 deed hij zijn proponentsexamen; maar het gelukte hem niet een beroep te verkrijgen, zoodat hij ruimschoots de gelegenheid had zijn wetenschappelijke studiën voort te zetten. Die studiën waren gewijd aan het oude Egypte, waarin Pleyte zich zoo goed als geheel zelfstandig een weg moest banen, daar de Egyptologie hier te lande bijna niet werd beoefend. Zijn eerste werk op dat gebied was La religion des Pré-israélites, recherches sur le dieu Set (Leide 1862), dat niet gunstig werd beoordeeld, gevolgd door een Lettre à Monsieur Th. Dévéria sur quelques monuments relatifs au dieu Set (Leide 1863), waarin hij aan de hand der monumenten de geschiedenis van dezen god beschrijft en dat werd gewaardeerd; ook gaf hij over denzelfden god een studie Set dans la barque du Soleil (Leide 1865). Nog publiceerde hij Etudes égyptologiques (Leide 1866, 1869) en Les papyrus Rollin de la bibliothèque impériale de Paris (Leide 1868); later gaf hij uit Papyrus de Turin, facsimilé par Francesco Rossi de Turin (Leide 1869-76). Toen was Pleyte reeds geplaatst aan de inrichting, waaraan hij sedert verbonden zou blijven, het Museum van Oudheden te Leiden. Bij ministerieele beschikking van 11 Jan. 1869 werd hij tot conservator benoemd. Merkwaardig genoeg - maar zijn benoeming was tegen den wil van den directeur Leemans geschied - werd aan
Pleyte niet de bewerking en het beheer der Egyptische afdeeling opgedragen, maar werd hij belast met de bestudeering der klassieke afdeeling. Daar heeft hij verdienstelijk werk geleverd, ook ten opzichte van de materieele verzorging der voorwerpen. Te betreuren is daarbij, dat hij daardoor genoodzaakt werd zijn eigenlijk studievak, de Egyptologie, meer en meer prijs te geven, vooral toen de Nederlandsche afdeeling van het museum zijn zorg ging eischen. De werkzaamheid van het museum ten bate der Nederlandsche oudheidkunde, de regeling van opgravingen hier te lande enz., de organisatie van de Nederlandsche afdeeling van het museum hebben veel aan Pleyte te danken. Als de voornaamste vrucht van zijn studiën en verdere bemoeiingen verscheen zijn groot werk Nederlandsche Oudheden van de vroegste tijden tot op Karel den Groote (Leiden 1877), waarin deze systematisch worden afgebeeld en beschreven. Dit groote werk is nog steeds onmisbaar voor de studie der oudste Nederlandsche geschiedenis, al is het een groot bezwaar, dat het naar geographische en niet naar historische gezichtspunten is geordend en ingericht; van groot belang is ook de bij het werk behoorende geologisch-archaeologische kaart. Op het gebied der Nederlandsche archaeologie heeft Pleyte nog allerlei gepubliceerd; tegelijkertijd bleef hij zijn aandacht geven aan de Egyptologie, o.a. blijkens zijn Chapitres supplémentaires du Livre des Morts (Leide 1881), dat als vervolg op zijn Etudes égyptologiques kan worden beschouwd. Daarnaast heeft hij zich vooral be-