waarop de schoone woorden gelezen worden: ‘Non obiit in patria, sed abiit in patriam’. De dood harer zonen (zie beneden) had haar het hart gebroken.
Inde gravi mentem luctu percussa, duorum Quem tibi gnatorum mors simul atra tulit Et lento corpus morbo confecta tenellum In coelum placida morte soluta migras.
(Apogr. Mon. Heidelb. 46; Poem. VI, 55-86).
20 Juni 1587 hertrouwde Pith. Margaretha, weduwe van D. Zacharias Ursinus (overl. 6 Mrt. 1583 te Neustadt), maar de tweede echt met het eenvoudige vrouwtje was minder gelukkig. Schrale huiselijke omstandigheden hebben hem het leven menigmaal verbitterd. Bovendien werd hij, die een vriend van gastmalen schijnt geweest te zijn, dikwijls door podagra en chiragra gekweld. Hij heeft zich zelf er over in goeden luim bespot en moest daarbij nog de spotternijen zijner vrienden verduren.
Lambertus Pithopoeus stierf te Heidelberg, 61 jaren oud, 4 Febr. 1596. Men heeft hem in het sacellum academiae begraven (Apogr. Mon. Heidelb. 48). Zijn zinnebeeld was een voetganger, boven wiens hoofd de woorden staan: Qui jussu modica contentus sorte viator pergit iter, vitae symbolon esto meae. L.H.P.D. Hebr. 13, v. 14. Zijn zinnespreuk was: ‘Alle hernach!’
Uit het huwelijk met Adelheida Christofora sproten verscheidene kinderen. Het oudste stierf nog te Deventer op jeugdigen leeftijd. Twee andere zonen moesten zij binnen een jaar zien sterven: Ludolfus Helmius, geb. te Deventer (zie boven), overl. 25 Jan. 1586 te Heidelberg, 21 jaren oud (Poem VI, 50), en Fridericus Helmius, 19 jaren oud, overl. 14 Febr. in Mainz, toen hij, reeds ziek, naar Heidelberg wilde reizen. Een dochter, Sara, die tweelingskind was, heeft haren vader overleefd.
De werken van Lambertus Pithopoeus (zie J. Revius, Dav. illustr. 543) zijn (voor zoover bekend): De obitu illustr. Principissae ac dominae Mariae, Frederici III conjugis (1569); Gratulatio in honorem illustr. principis Friderici IV (1587); De studio poetices Orat. I ad Fridericum IV electoris Pal. filium (1586); Tobiae liber carminum elegiaco carmine redditus (Poem. I, 19-62.) (1591); Summa et dispositio M.T. Ciceronis ad Quinctum fratrem de oratore dialogorum notata et conscripta (1582); In Q. Horatii Flacci artem poeticam paraphrasis (1595). Vooral belangrijk is de verzameling van lat. Poemata in 8 boekdeeltjes (IV-VIII hebben den titel: Silvae). Pithopocus was, evenals zijn vader Ludolfus, een uitstekend gelegenheidsdichter, die vloeiende lat. verzen schrijft. Hieronder vindt men eene menigte van gelukwenschen bij huwelijken etc., epicedia, epitaphia etc., ook snaaksche uitnoodigingen etc., (Vgl. het Epitaphium Gerardi Verstegi, neef van Johannes Anastasius in Ned. Arch. v. Kerkgesch. IX (1912). Exemplaren der Poemata bevinden zich: Dl. I-IV (Silvarum I) (Univers. Bibl. Heidelb.); Dl. V. (Silvarum II) (Hof- u. Staatsbibl. München) Dl. VI (Silvarum III) (Kön. Staatsbibl. Berlin); Dl. VII (Silvarum IV) (Kön. öffentl. Bibl. Dresden); Dl. VIII: Nuptiae Palatinae (Silvarum V) (München).
Zie: Jac. Revius, Daventria illustrata (Leiden 1651) 538-545; Melchior Adami Vitae philosoph. Germ. etc.
Bockmühl