graaf van Hoorne, stadhouder van Gelderland en wel over het hoog en laag gericht te Keppel. Een geschil daarover had plaats in 1556.
Maar de grootste moeilijkheden ontstonden voor heer Johan van Keppel uit zijne toeneiging tot de nieuwe leer, die hij in elk geval begunstigde, al beweerde hij ‘geen ketzer ader widdertoefert’ te zijn (v. Hasselt, Stukken over de Vad. Gesch. I, 43 en verder, bevattende ook een deel zijner briefwisseling over het prediken van de hervormde leer in zijn heerlijkheid, gevoerd met Charles v. Brimeu, stadhouder, v. Geld. in het jaar 1560, ook aangehaald bij Corn. Hille Ris Lambers, de Kerkhervorming op de Veluwe 1523-1578 (Barneveld (1890), 56).
Maar hij stond op zijn stuk, ook tegenover Staten en Stadhouder, om een Hervormd leeraar in zijne heerlijkheid te hebben. De bezwaren, hieruit voortgekomen (Geld. Volksalm. 1871, 40 vgl), namen steeds toe en zouden voor heer Johan mogelijk een ernstig karakter aangenomen hebben, als hij niet door den dood was weggenomen. Hij en zijne vrouw, beiden begraven te Issum, lieten verscheidene kinderen na, waarvan Frederik als Spaanschgezind het meest bekend is geworden.
Voor lit. vgl. men, behalve het vroeger (vooral de ‘Geschichte’, ook Slichtenhorst) en in den tekst aangehaalde, nog: Nijhoff in Bijdr. v. Vad. Gesch., vooral IX, 65 vlg. (De Heeren en Heerlijkheid van Keppel). Dan: R.W. Tadama, Gesch. der stad Zutphen (Arnhem en Zutphen 1856) 161, 163, 179; E.W. Moesen K. Sluyterman, Ned. Kasteelen en hun historie I, 10 vlg.; van de Publ... de Limbourg vooral XXXI, 244; J.W. Staats Evers, Gelderland's voormalige Steden (Arnhem 1891), 210-211; H.M. Werner, Geld. Kasteelen I 315 (over hun dochter Sibilla, gehuwd met Jacob v. Hekeren tot Roderlo en Westerholt, raad in het Hof v. Geld.).
Kooperberg