Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1043]
| |
te Weel, genoot zijn opleiding achtereenvolgens aan de latijnsche scholen te Middelburg, 's Gravenhage, Delft en Deventer, en aan de Universiteiten te Keulen, Leuven, Alcala de Henares, Salamanca en Padua. Een geleerd man geworden - hij was ervaren in theologie en philosophie en sprak, behalve zijn moedertaal, duitsch, spaansch en italiaansch, latijn en grieksch en, wat in dien tijd een zeldzaamheid was, ook hebreeuwsch - ging hij naar Rome en sloot zich daar aan bij de orde der Augustijners. In zijn vaderland teruggekeerd werkte hij als pastoor of onderpastoor te Middelharnis, Deventer en Rendsburg. Vervolgens 1531 opgenomen in het Augustijnerklooster te Keulen, werkte hij door toedoen van zijn vriend, de kanselier van den hertog van Kleef: Olisleger of Alyschläger, van daar uit te Sonsbeek en te Duisburg. 1536 werd hij overgeplaatst naar Wezel. Eerst werkte hij daar als helper van pastoor Fürstenberg. Van 1538 af had hij er een zelfstandige positie. Reeds spoedig daarna werd duidelijk dat hij in reformatorischen geest werkte; nader: in zwitsersch-reformatorischen geest, wat niet uitsloot dat hij - zooals trouwens de aanhangers der Zwitsersche hervorming algemeen deden - zich gaarne aanhanger erkende van de veranderde Augsburgsche geloofsbelijdenis (1540). De vrucht van dat werk bleef niet uit. Ze toonde zich o.a. daarin, dat van Paschen 1540 af te Wezel het Avondmaal werd bediend onder beide gestalten. Dat dit hem vijandschap berokkende spreekt vanzelf. Vooral in 1539 kwam dat uit. Daar de stadsregeering hem de hand boven het hoofd hield, kon hij desniettegenstaande ongestoord blijven voortwerken. Eerst in 1548 gelukte het zijn tegenstanders hem te verwijderen. Toen hij weigerde het Interim aan te nemen, werd hij Sept. van dat jaar ontslagen. 1550 was hij zoo gelukkig een predikantsplaats te vinden op het eiland Feur ten westen van Sleeswijk. Op zijn gemak is hij daar niet geweest. Vooreerst was het een bezwaar dat hij in het geheel geen traktement kreeg. En bovendien was het friesche volk, waaronder hij er werken moest, ruw en weinig beschaafd. Niettemin heeft hij niet voldaan aan het verzoek, waarmee a Lasco in dien tijd, blijkens een brief van 30 April 1551, tot hem is gekomen, dat hij predikant zou worden bij de nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen. Na een kort oponthoud in zijn vaderland kreeg hij een plaats te Delve aan den Eider. Vandaar door oorlogsgevaar eerst naar Heiden (26 Mei 1559) en daarna naar Staden verdreven (29 Juni 1559) keerde hij vervolgens weer naar Wezel terug en trad daar 13 Febr. 1560 weer in het ambt als predikant aan de Mathena-kerk, wat hij sedert gebleven is tot zijn dood. Zie: Allgemeine deutsche Biographie in voce; Biographie nationale de Belgique in voce; Glasius, Godgeleerd Nederland in voce; D. Gerdes, Historia Reformationis III, 179 noot b.; J. Hillmann, Die evangelische Gemeinde Wesel und ihre Willibrord-Kirche (Düsseldorf 1896) 58-60; Joh. a Lasco, Opera ed. A. Kuyper II, 651; A. 's Gravezande, Tweehonderdjarige gedachtenis van het eerste synode der Nederlandsche kerken onder het kruis (Middelb. 1769) 100 noot b.; A. Wolters, Reformations-geschichte der Stadt Wesel (Bonn 1868) register in voce. van Schelven |
|