[Oldenburg, Jacobus]
OLDENBURG (Jacobus), geb. te Harlingen 18 Dec. 1653, gest. te Dordrecht in 1690, verloor vroeg zijn ouders, doch kreeg in Ds. Daniel Reneman te Harlingen een uitnemenden pleegvader en weldoener, door wiens leiding hij mede bekwaamd werd tot den predikdienst. Hij werd 27 Sept. 1669 als phil. et ling. stud. ingeschreven aan de hoogeschool te Franeker en promoveerde aldaar 23 Nov. 1672 tot magister ant. ling. et philosophiae doctor. Hij trad in het huwelijk met een dochter van Ds. Regnerus Lollides, predikant te Kimswert. Zijn beroep naar Witmarsum werd geapprobeerd 16 Nov. 1674, alwaar hij werkzaam was tot 1 April 1683. Van daar vertrok hij naar Blija en Hoogebeintum, waar hij slechts kort werkzaam was. Bij zijn vertrek naar Emden 5 Mei 1684 gaf hij uit: Laatste vaarwel tot een afscheid en eerste genadebede tot een intreed, gewenst aan de Chr., Geref. gemeenten J. Chr. van Witmarsum en Blija c.a. op 1 en 8 April 1683 (Franeker 1683). De aanspraak, die hij daaraan toevoegde als voorbericht, bevat een uittreksel uit de laatste predikatie van Ds. Lollius Lollius te Oosterlittens. Te Emden gaf hij in het licht zijn Korte Verklaringe over de eerste algemeene Sendbrief des apostels Johannis (Franeker 1684). Hij bestreed daarin Johannes Becius, die om zijn Sociniaansche gevoelens Rotterdam was uitgezet en zich thans te Amsterdam bevond. Deze Sociniaan had een Verantwoordinge voor de verdrukte waarheydt geschreven tegen Oldenburg's geschrift De nietigheid en ongegrontheyt der Sociniaanse Godsdienst (Franeker 1681). De strijd tegen Becius zette hij voort in Twijfelingen en swerigheden over de Dryeenigheid voorgestelt aan J.v.K. (d.w.z. Jan van Kuyk 1686), die een verdediger was van de
triniteitsleer. Hij vertrok in 1688 naar Dordrecht, waar hij tot zijn dood werkzaam was.
Zie: T.A. Romein, Naamlijst der predikanten in Friesland (Leeuw. 1888) 321, 533; Visscher en van Langeraad, Het Prot. Vaderl. I, 368, 369; Schotel, Kerkel. Dordrecht II, 91; Oldenburg's geschriften.
Wumkes