Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1015]
| |
Bernardus Munniks en Magdalena Leffringh. Hij kreeg zijn onderwijs in de oude talen te Joure en later te Bolbeck (Normandië), en ging daarop te Amsterdam in de leer bij een apotheker. In 1764 werd hij te Groningen ingeschreven als student in de geneeskunde en bleef daar 4 jaar, waarop hij zich naar Leiden begaf. Na aldaar het candidaatsexamen te hebben afgelegd, ging hij naar Parijs, waar hij zich gedurende een jaar oefende in de ontleed-, heel- en verloskunde. 28 April 1769 promoveerde hij tot medicinae doctor op eene Diss. de lue venerea ejusque praecipuis auxiliis inter quae illustr. Swietenii et Cl. Plenckii remedia examinantur. Hierna was hij korten tijd gevestigd te Amsterdam en verhuisde toen naar Groningen, waar hij zich met Camper en van Doeveren beijverde om middelen te vinden tot bestrijding der veepest en reeds in Juli 1769 was hij te Dijkeinde in Doniawerstal om de inenting tegen deze ziekte toe te passen; Voorlooper van waarnemingen omtrent den uitslag van de inentingen (Leeuw. 1769). Niettegenstaande de vele moeilijkheden, die hem daarbij in den weg gelegd werden, zette hij dit werk voort, totdat door het ophouden van de ziekte zijn arbeid gestaakt kon worden. Ongeveer een jaar daarna werd hij benoemd tot hoogleeraar te Groningen om les te geven in de physiologie, de ontleed- en heelkunde. 19 Juni 1771 hield hij zijne inaugureele oratie: De summis quas anatome habet deliciis (Gron. 1771). Na het vertrek van Camper (Juni 1773) werden hem nog de lessen in de theoretische geneeskunde opgedragen en op 27 Febr. 1774 werd hij bevorderd tot professor in de verloskunde en botanie, waarbij hem ook het bestuur van den hortus botanicus werd toevertrouwd. In 1778 en 1780 bracht hij in het belang van zijne gezondheid langen tijd in het buitenland door. Aftredende als rector magnificus had hij in 1778 eene rede gehouden: De Botanices praestantia eiusque cum ceteris medicinae partibus connubio. In 1786 bij eene zelfde gelegenheid sprak hij eene rede uit; De corporis humani et plantarum fabrica, fatalem coecamque debellante necessitatem, intelligentiae autem et sapientis consilii teste; en in 1802 nog eene: De insigni utilitate, quae ex natura fabricaque, qua homo ceteris animantibus praestat, contemplanda profluit optima ad eam ulterius indaqandum incitamento. Waarnemende voor anderen, die verhinderd waren bij dergelijke plechtigheden het woord te voeren, hield hij nog tweemaal eene redevoering, het eerste over het gevaar voor het menschelijke leven en voor de gezondheid der stervelingen in verband met de samenstelling onzer dierlijke licha- | |
[pagina 1016]
| |
men uit oneindig fijne deeltjes en later over den gewichtigen invloed, welke de ademhaling heeft op het dierlijke leven en over de bevordering, welke de kennis daarvan aan de gezondheid en het geluk van de menschen, ook in de gemeene samenleving, toebrengt. Hij was in 1780 gehuwd met Antonia Haasbaart. In 1784 kreeg hij van de Academie van kunsten en wetenschappen te Amiens eene gouden medaille voor zijne Verhandeling over de redenen waarom de breuken in het Picardynsche zoo menigvuldig zijn, welke de beste middelen zijn om die toevallen te gemoet te komen, enz., ook werd hij benoemd tot lid dier academie. Later kreeg hij eene bekroning van de Koninklijke Maatschappij van geneeskunde te Parijs voor zijn antwoord op de prijsvraag: Over de gebreken, welke men in Frankrijk, omtrent de lichamelijke opvoeding der kinderen behoort te verbeteren, enz. Terwijl hij reeds vroeger benoemd was tot lid van de maatschappij van landbouw te Amsterdam en verschillende andere genootschappen, nam hij in 1802 zitting als lid van de commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht in het departement Stad en Lande van Groningen. Als leeraar in de ontleedkunde der Stad Groningen werd hij in 1796 ontslagen, zonder dat hij daartoe een verzoek had gedaan. Zie over hem: Levensschets van W. Munniks door J. Munniks, uitgespr. in eene verg. van het Natuur- en Scheikundig genootschap te Groningen van 23 Jan. 1812, met portret (Gron. 1812) (ook in het fransch vertaald). Simon Thomas |
|