sche koortsen verjoegen hem en hij bekwam een belangrijker post te Groningen. Van hier werd hij naar den Haag geroepen aan het ministerie van Financiën, waar hij weldra onmisbaar bleek. Op 1 Febr. 1860 reeds kreeg hij zijn benoeming als hoofdinspecteur der Directe Belastingen, In- en Uitgaande Rechten en Accijnzen. Tevens trad hij op als examinator voor de roeiers en scheepsmeters, werd met het toezicht over hen belast en kreeg de functie van Inspecteur der Rijn- en
Maasvaart. Zijn voornaamste werk uit dien tijd was de wet op de belasting van het gedistilleerd (1862). Vervolgens was Motké gedelegeerde van het Nederlandsche Gouvernement voor de technische en financiëele werkzaamheden van het tractaat, dat in 1864 te Parijs gesloten werd, bekend als de Internationale Suikerconventie tusschen Frankrijk, Engeland, België en Nederland. Met nadruk heeft hij vaak zijn beginselen verdedigd in deze zoo belangrijke aangelegenheid. Hij bleef eenvoudig en genaakbaar voor iedereen en hielp velen met raad en daad. Op voordracht van de ministers van Koloniën en Financiën werd hij in 1871 door den Koning voor den tijd van twee jaren als inspecteurgeneraal van Financiën ter beschikking gesteld van den Gouverneur-Generaal om verbetering te brengen in de gebrekkige Indische administratie. Hij kwam 25 Febr. 1872 te Batavia aan en deed een inspectie-reis door Java. Op 22 Dec. van dit jaar was hij te Samarang, doch voelde zich onwel. Toenemende koortsen beletten hem zijn arbeid te voltooien. Een pijnlijke verlamming overviel hem en op 28 Dec. 1872 overleed hij te Pekalongan in de armen van zijn broeder, die mede naar Indië was gegaan. Zondag 29 Dec. werd hij plechtig begraven. Vermoedens van sluipmoord werden ruchtbaar; hij zou vergiftigd zijn.
In zijn geboorteplaats Thorn heeft men op 28 Dec. 1874 te zijner nagedachtenis een gedenkteeken onthuld, een zuil, waarop de beeltenis van Motké in medaillonvorm is aangebracht. Bij die gelegenheid schreef Dr. Michaël Smiets een feestcantate, door Jos. Cremers gepubliceerd in het Limburgsche nieuwsblad Het Zuiden (15 Jan. 1916), getoonzet door Jos. Beltjens. Een gips-afdruk van het monument is in het bezit van den eerw. heer H. Motké, thans leeraar aan het Progymnasium te Venlo, die mij welwillend de literatuur over Peter Motké verstrekte en levensbijzonderheden meedeelde. In 1874 schonk W.A. Scholten, industrieel te Groningen, aan het Departement van Financiën een levensgroot goed gelijkend portret.
Zie: J. Meinsma in de Java-Bode (18 Jan. 1873); De Volksvriend (Roermond) 4 Jan., 8 Febr., 1 Maart, 12 Juli 1873 en 24 Jan. 1874; Soerabaija- Courant 30 Dec. 1872; De Locomotief, 29 Dec. 1872, 3 Jan. en 5 Febr. 1873; Maas- en Roerbode, 4 Jan. 1873; J.A. Rueb in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 Jan. 1873; J. Troelstra in Weekblad voor de Ambtenaren der Directe Belastingen enz., 25 Jan. 1873; Jos. Cremers in Het Zuiden (Sittard en Maastricht) 31 Dec. 1915 en 8 en 15 Jan. 1916.
Knippenberg