wat blijkbaar op de genoemde promotie slaat. Hij promoveerde te Leiden het volgende jaar op een proefschrift De poenis criminalibus ingeniis populorum accommodatis (L.B. 1792). Hij vestigde zich na zijn promotie als advocaat te Gouda en daarna in den Haag, maar zag zich na de omwenteling van 1795 als regentenzoon beroofd van de kans om in de regeering te komen. Hij is toen gaan studeeren en reizen. Als vrucht daarvan heeft hij uitgegeven zijn veel geraadpleegd werk De toestand van Nederland in vergelijking gebragt met die van enige andere landen van Europa (Rott. 1804, 2 dln.; hoewel op den titel staat: In drie deelen, is het derde deel nimmer verschenen). Als bron voor de kennis van den economischen toestand van Nederland in den Bataafschen tijd heeft het boek nog steeds waarde. Onder koning Lodewijk was hij lid en secretaris der commissie voor den landbouw in Zuid-Holland, later het departement Maasland, en commissaris van het fabriekswezen en verdere takken van nijverheid. Hij kwam tijdens de Fransche overheersching in nadere betrekking tot Hogendorp; aan diens invloed was het stellig toe te schrijven, dat hij 21 Dec. 1813 door den Souvereinen Vorst werd benoemd tot secretaris der commissie voor de Grondwet, welke arbeid 1 Maart 1814 gereed kwam. Het blijkt niet, dat Metelerkamp in de commissie invloed heeft gehad; hij schijnt niet meer dan haar penvoerder te zijn geweest. De tot stand koming der Grondwet heeft hij beschreven in zijn boek De regeringsvorm der Vereenigde Nederlanden na de verheffing van Prins Willem Frederik van Oranje-Nassau tot Souverein Vorst ('s Grav. 1814, dl. I; niet verder verschenen). 24 Juni 1814 werd hij benoemd tot lid van den Hoogen Raad van Adel, welk ambt hij tot 12 Sept. 1815 heeft
bekleed. In dat jaar werd hij benoemd tot lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal voor Zuid-Holland. 31 Oct. 1821 benoemde de Koning hem tot voorzitter der Tweede Kamer. 16 Maart 1828 werd hij benoemd tot lid van den Raad van State, welk ambt hij tot zijn dood heeft bekleed. Ook in zijn latere jaren hield hij zich bezig met economische vraagstukken, getuige de door het Prov. Utrechtsch Genootschap bekroonde verhandelingen: Verhandeling over de vrijheid van den handel, beschouwd als algemeen beginsel van staathuishoudkunde (Utr. 1835) en Over den invloed der verbodswetten, ook bij represaille genomen, op de welvaart der volken (Utr. 1836). De Pruisische zaakgelastigde Salviati beschrijft hem in een brief van 1 Nov. 1821 aan Frederik Willem III aldus: ‘homme éclairé et instruit, député de la Hollande méridionale, qui, après avoir beaucoup voyagé et avoir été avocat, a vécu longtemps dans la retraite, sans avoir occupé de poste sous le gouvernement français. On le croit homme très ferme, mais conciliant, attaché par conviction au nouveau système financier. Il est lié d'amitié au comte de Hogendorp qui, dans le temps, l'a fait nommer secrétaire de la commission appelée à rédiger la loi fondamentale. C'est lui aussi qui a été dans la commission chargé de la révision du système des impositions, qui est actuellement encore en vigueur’ (Colenbrander Gedenkstukken VIII1, 435 vlg.). Metelerkamp huwde te Zwolle 12 Dec. 1808 met Catharina Margaretha Metelerkamp, geb. te Zwolle 26 Juni 1782, gest. te 's Gravenhage 2 Jan. 1833.
Zie: Alg. Konst en Letterbode, 1836, I, 33 vlg.; Hand. Letterk. 1836, 36 vlg.; verder de litteratuur over 1813 vlg. en over de regeering van Willem I, vooral Tellegen De wedergeboorte van Nederland 2e dr. bezorgd door Colenbrander, 108; Colenbrander, Ontstaan der Grondwet, passim; dez., Gedenkstukken V, 259, 632;