Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 955]
| |
Hij werd in 1841 cadet van den waterstaat voor Nederlandsch-Indië aan de militaire academie, en werd bij beschikking van den Minister van Koloniën van 30 Juli 1845 benoemd tot élève-aspirant-ingenieur bij den waterstaat en de landsgebouwen in Nederlandsch-Indië. Hij werd met 1 Sept. 1845 tijdelijk gedetacheerd bij den Nederlandschen waterstaat, en wel het eerste jaar bij de droogmaking van het Haarlemmermeer, in het bijzonder bij den bouw van het stoomgemaal te Spaarndam, en kwam 1 Sept. 1846 in tijdelijken dienst der Hollandsche spoorwegmaatschappij, bij den bouw van den spoorweg tusschen 's Gravenhage en Rotterdam, ter standplaats 's Gravenhage, onder F.W. Conrad. In het laatst van 1847 deed zijn tijdgenoot van de academie C.V.E. van Rijneveld, die aspirant-ingenieur van den waterstaat h.t.l. was, hem het voorstel, met hem te ruilen. Mazel nam dit gaarne aan en de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Koloniën gaven hunne toestemming. Er waren reeds met 1 Oct. 1846 en 1 Oct. 1847 een aantal surnumerairs bij den waterstaat benoemd, en dezen kwamen door Mazel's benoeming onder hem in de ranglijst, hetgeen jegens hen niet billijk was. Met 1 Juli 1848 werd Mazel aan den ingenieur J.G. van Gendt toegevoegd voor den bouw der gevangenis te Amsterdam. Hij bekwam 1 April 1849 een zelfstandigen dienstkring als arrondissements-ingenieur, en wel te Assen. Met 1 Mei 1852 werd hij ingenieur, en verplaatst naar Leeuwarden, waar hij het oostelijk arrondissement van Friesland als dienstkring bekwam. Met 1 Mei 1858 werd hij naar Breda verplaatst, waar hij medewerkte aan de plannen voor verlegging van den Maasmond, die in hoofdzaak door W.F. Leemans en eenige onder hem dienende ingenieurs werden opgemaakt. Met 1 Mei 1866 bekwam hij het arrondissement 's Gravenhage, en hier werd hij met 1 Maart 1867, toen de rijksbouwmeester W.N. Rose zijn ontslag had genomen, tegelijk met zijn dienst met het beheer der landsgebouwen in de residentie belast. Vele ontwerpen voor landsgebouwen werden onder zijne leiding gemaakt. De ingenieur J. Singels, die onder hem diende, werd in Sept. 1874 tot ingenieur-architect der landsgebouwen benoemd, en de architect C.H. Peters werd, mede onder Mazel's orders, in Mrt. 1876 bouwkundige voor vernieuwing en restauratie. Met 15 Maart 1878, bij eene nieuwe regeling werd aan Mazel dit beheer ontnomen, zoodat genoemde heeren sedert dien tijd zelfstandig werkten. Met 1 Mei 1870 was Mazel aan de beurt voor hoofdingenieur; hij werd dit toen titulair, zijn jongere ambtgenoot van Opstall werd effectief hoofdingenieur in de zeer belangrijke provincie Noord-Brabant; Mazel, die ruim met tijdelijke middelen bedeeld was, bleef liever te 's Gravenhage wonen. Toen zijn chef Augier evenwel met 1 Juli 1874 zijn pensioen nam, werd Mazel in diens plaats als hoofdingenieur voor Zuid-Holland aangewezen. Zijne standplaats bleef 's Gravenhage. Hij was als zoodanig lid van eenige commissiën in verband met de verbinding van Amsterdam met den Rijn en met Rotterdam. Wegens eene rheumatische ziekte verzocht hij tegen 1 Juli 1889 zijn eervol ontslag, hetwelk hem verleend werd. Hij huwde 14 Juni 1854 E.J.M.J. Dorhout, overl. 21 Juli 1915. Hij had bij haar 3 zonen, waarvan een burgemeester van Ketel, een officier van justitie is, en eene dochter. Ramaer |
|