nieuw tot predikant te Zutphen beroepen en in 1828 als zoodanig te Leiden. Ook hier bemoeide hij zich veel met de zaken der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen; in 1835 hield hij een feestrede op het 50 jarig bestaan der Maatsch. en iets later, bij 't overhandigen van eerdiploma's, een redevoering over het vereeren van edelmoedige en menschlievende daden, beschouwd als middel ter bevordering voor godsvrucht en
goede daden. Van 1833 tot 1852 was Matthes lid van het Synodaal bestuur van zijn kerkgenootschap. 13 Nov. 1853 vierde hij de gedachtenis van zijn 25-jarige bediening in de gemeente Leiden. Het volgend jaar overleed hij, drie zonen nalatende: Carel Joannes (II kol. 883), hoogleeraar in de wis- en natuurk. te Amsterdam, Gerardus, advocaat en procureur te Gorkum, en Benjamin Frederik (II kol. 883), werkzaam bij het Nederl. Bijbelgenootschap te Makassar; ook eene dochter overleefde hem, Alida Maria.
Als geschriften van M. vindt men in onderstaand levensbericht verscheiden leerredenen en redevoeringen vermeld.
Zie: F.J. Domela Nieuwenhuis in Levensber. Letterk. 1854, 80, en J.C. Schultz Jacobi en F.J. Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Gesch. der Evang. Luth. kerk I, 65.
Zuidema