eenige kleinere werkjes. In 1531 publiceerde men het Psalterium, het Monopanton, de Pentateuchus religiosorum en 2 of 3 opuscula. In 1532 wordt de uitgave definitief voortgezet. Dat jaar en de volgende schiet men goed op; Loër heeft te Keulen vijf of zes drukpersen voortdurend aan het werk, schrijft naar alle richtingen en stelt 22 inleidende brieven op. Maar in 1536 kwam Blommeveen, die zijn werk krachtig steunde, hem door den dood te ontvallen. Gelukkig dat Gerard Kalkbrenner (Harismontanus), opvolger van Blommeveen, eveneens belangstelling voor het groote werk toonde. Toen de uitgave in 1539 ongeveer voltooid was, benoemde men Loër - wellicht tot belooning - tot prior te Hildesheim. Armzalige belooning inderdaad! De protestantsche bevolking van het stadje overrompelde het klooster 27 Aug. 1542, brak deuren en vensters open, vernielde alles, wat te vernielen was en nam alle roerende goederen mee. Een maand later kwamen ze nog eens terug, hielden den prior en heel zijn convent vijf dagen en vijf nachten in den refter opgesloten en verbanden hen toen uit het land. Hierop werd Loër tot prior van Buxheim bij Memmingen aangesteld. Ook hier had hij met moeilijkheden te kampen, daar hij het klooster tegen de Protestanten van laatstgenoemde plaats te verdedigen had. Ten slotte werd hij door het kapittel tot visitator van de kloosters zijner orde in Duitschland benoemd, welke post hem eveneens aan veel vermoeienissen en gevaren blootstelde.
Zie: Le Vasseur, Ephemerides Ord. Cart. (Monstrolii 1891-92) III 142-149; Le Couteulx Annales Ord. Crt. (Monstrolii 1890) VI, 227; Petrejus, Bibliotheca Cartusiana (Coloniae 1609) 277-284; Sweertius, Athenae Belgicae Antwerpiae 1628) 686.
Mulder