Utr. Dr. op Theses. Reeds als student was hij om zijn bekwaamheid en karakter zeer gezien; hij bezat in hooge mate de gave van het woord, werd praeses van de juridische faculteit en rector van het studentencorps. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat te Rotterdam, waar hij al spoedig een buitengewoon drukke praktijk verkreeg. Zijn naam als pleitbezorger werd tot ver buiten de stad zijner inwoning bekend.
Na twintig jaar de rechtspraktijk te hebben uitgeoefend, zeide hij de pleitzaal vaarwel en vestigde zich in 1874 metterwoon te 's Gravenhage. Middelerwijl had hij zich in het huwelijk begeven met Nicola Henriëtte Grobbee, die hem drie kinderen schonk.
In 1874 door het hoofdkiesdistrict Rotterdam tot lid der Prov. Staten van Zuid-Holland gekozen, werd v.d. Loeff reeds een half jaar later tot lid der Gedeputeerde Staten van dat gewest benoemd, terwijl hij in 1876 door het kiesdistrict Rotterdam naar de Tweede Kamer Stat.-Gen. werd afgevaardigd. Doch in 78 tot lid van den Raad van State benoemd, legde hij reeds na twee jaar genoemd mandaat weer neder. Ook als staatsraad ontwikkelde hij een buitengewone werkkracht; zijn nauwgezetheid en plichtsbetrachting werden alom geroemd. Na zes jaar in den Raad van State zitting te hebben gehad, aanvaardde hij andermaal het lidmaatschap der Tweede Kamer, hem door Rotterdam aangeboden en thans bleef hij hierin zijn mandaat vervullen tot zijn dood. Over zijn werkzaamheid in de Kamer vindt men uitvoerig gehandeld in onderstaande levensberichten. ‘Van der Loeff was een man van buitengewone talenten’, werd algemeen van hem getuigd. ‘Het vaderland verloor in hem een zijner edelste burgers, de volksvertegenwoordiging een harer grootste sieraden’.
Zie: J. Röell in Levensber. Letterk. 1891, 176; R.P. Mees in Eigen Haard 1891, 192; van Welderen Rengers, Parl. gesch. Nederl. sedert 1849, Register, en Weekbl. van het Recht van 26 en 28 Jan. 1891 (No.'s 5971 en 72).
Zuidema